Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1007

Datum uitspraak1999-09-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers1999/457
Statusgepubliceerd


Uitspraak

vonnis d.d. 20 september 1999 Rolnummer: KG 1999/457 Vonnis van de president van de arrondissementsrechtbank te Arnhem in het kort geding van [de man], wonende te [woonplaats], eiser bij dagvaarding van 18 augustus 1999, procureur mr. W.D. Huizinga te Arnhem, advocaat mr. J.D. van Vlastuin te Utrecht, tegen [de vrouw], wonende te [woonplaats], gedaagde, advocaat mr. R. Plieger te Arnhem. Partijen zullen hierna respectievelijk de man en de vrouw worden genoemd. Het verloop van de procedure De man heeft de vrouw ter terechtzitting in kort geding doen dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven in de dagvaarding. De vrouw heeft geconcludeerd tot weigering van de gevorderde voorzieningen. De procureur van de man en de advocaat van de vrouw hebben de zaak bepleit, laatstgenoemde overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij beiden producties in het geding gebracht. Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen van vonnis overgelegd. De vaststaande feiten De man en de vrouw zijn op 26 april 1990 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren: twee dochters van thans 8 en 7 jaar oud en een zoon die geboren is op 23 oktober 1995. Partijen hebben deze zoon bij diens geboorte de voornamen Hendrik Eduard Jarich Jan gegeven alsmede de roepnaam Hendrik, zulks ter herinnering aan de inmiddels overleden vader van de man. Omstreeks augustus 1998 heeft de vrouw samen met de kinderen de voormalige echtelijke woning van partijen te [woonplaats] verlaten. Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juli 1999 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De kinderen verblijven bij de vrouw en gaan in het kader van een omgangsregeling in beginsel eenmaal per 14 dagen een weekend naar de man. Het geschil 1. Partijen hebben een conflict over de roepnaam van hun zoon. Sedert omstreeks oktober 1998 wordt deze zoon in het gezinsverband van de vrouw alsmede door haar familie, vrienden en kennissen aangesproken met de (roep)naam Erik. Onder deze naam is hij ook bij verschillende officiële instanties, waaronder de basisschool die hij sinds kort bezoekt, door de vrouw ingeschreven. Tijdens zijn verblijf bij de man in het kader van de omgangsregeling wordt de zoon door zijn beide zussen en door de man en diens buren echter met zijn officiële roepnaam Hendrik aangesproken. 2. De man stelt zich op het standpunt dat de eenzijdig (immers zonder overleg) door de vrouw aangebrachte wijziging in de roepnaam van hun zoon als onrechtmatig jegens zowel de zoon als de man en zijn beide dochters moet worden aangemerkt. De man heeft daarbij aangevoerd dat het aanspreken van de zoon met twee verschillende roepnamen voor zijn zoon en de beide andere kinderen een verwarrende en onwenselijke situatie tot gevolg heeft en dat moet worden gevreesd dat de zoon daardoor, mede gelet op zijn jonge leeftijd, in een identiteitscrisis zal geraken. Op grond daarvan vordert de man thans de vrouw te veroordelen om: a. de zoon van partijen met onmiddellijke ingang Hendrik te noemen; b. binnen 3 dagen na de uitspraak van dit vonnis aan alle instanties (waaronder de basisschool) waar de zoon als Erik in de administratie is opgenomen, schriftelijk mede te delen dat haar zoon als Hendrik ingeschreven dient te worden en een afschrift van die mededelingen onmiddellijk aan de advocaat van de man te verstrekken, een en ander versterkt met een dwangsom. De man stelt daarbij een spoedeisend belang te hebben, met name omdat moet worden voorkomen dat de naam Erik (verder) ingeburgerd raakt op de basisschool waardoor het terugdraaien van deze naamswijziging aanmerkelijk wordt bemoeilijkt. 3. De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij betwist allereerst het spoedeisend belang bij de verzochte voorzieningen, nu de naam Erik al geruime tijd in verschillende verbanden wordt gebruikt en de man daarvan vanaf het begin op de hoogte is geweest zonder daartegen eerder in rechte te protesteren. Voorts heeft de vrouw betoogd dat zij haar zoon Erik is gaan noemen toen bleek dat deze zijn officiële roepnaam Hendrik niet goed kon uitspreken en bovendien zelf ook Erik genoemd wilde worden. Van een onrechtmatige handelwijze door de vrouw is volgens haar dus geen sprake, integendeel: nu de naam Erik in nagenoeg alle verbanden waarbinnen hij zich begeeft, wordt gebruikt, acht de vrouw het juist in het belang van de zoon van partijen dat deze ook door en in de omgeving van de man Erik wordt genoemd. De beoordeling van het geschil 4. Vooropgesteld wordt dat het zeer te betreuren valt dat een privé/persoonlijke kwestie als deze, waarin het belang van de zoon van partijen in feite centraal moet staan, voor de rechter moet worden uitgevochten en niet door partijen in goed onderling overleg kan worden geregeld. 5. Vast staat dat partijen hun zoon bij de geboorte in onderling overleg de roepnaam Hendrik hebben gegeven. Weliswaar vond de vrouw, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard, dit geen mooie naam maar omdat de man dit graag wilde en uit piëteit jegens zijn overleden vader heeft zij daartegen geen bezwaar gemaakt. 6. Tevens staat vast dat de vrouw sedert omstreeks het najaar van 1998 haar zoon Erik is gaan noemen en hem ook onder die naam bij officiële instanties heeft ingeschreven. De vraag is thans of dit jegens de man onrechtmatig is. Bij de beantwoording van deze vraag is niet relevant/doorslaggevend of dit al dan niet op uitdrukkelijke wens van de zoon is gebeurd (zoals de vrouw stelt doch de man betwist) gelet op diens zeker op dat moment nog zeer jonge leeftijd. 7. Voorlopig geoordeeld staat geen rechtsregel eraan in de weg dat de vrouw, die immers separaat van de man een eigen huishouding voert, de zoon van partijen binnen haar eigen huishoudelijke kring Erik noemt, als zij deze naam mooier vindt dan de officiële roepnaam Hendrik. Anderzijds heeft de man er een rechtens te respecteren belang bij dat, indien en zodra de naam van zijn zoon genoemde kring van de vrouw verlaat en dus een grotere reikwijdte krijgt, de zoon onder zijn oorspronkelijke -door beide partijen in onderling overleg aan hem gegeven- roepnaam Hendrik bij zijn school en andere officiële instanties wordt ingeschreven. Voorshands moet immers worden aangenomen dat het zowel voor de zoon als voor bedoelde officiële instanties erg verwarrend is, indien de zoon met een andere dan zijn oorspronkelijke roepnaam wordt ingeschreven. Hiermee is tevens het spoedeisend belang gegeven. 8. Het voorgaande betekent dat in beginsel de vordering onder 2b toewijsbaar is, maar dat de vordering onder 2a moet worden afgewezen. Aan partijen wordt echter, gegeven het hiervoor onder 4. genoemde belang van hun zoon -welk belang zeker niet gediend wordt indien hij buiten het gezinsverband van partijen de ene keer met Hendrik en de andere keer met Erik wordt aangesproken- nogmaals ernstig in overweging gegeven in onderling overleg een (andere) roepnaam voor hun zoon te kiezen die zowel voor hen beiden als ook voor hun zoon aanvaardbaar is en geen afbreuk doet aan de herinnering aan de overleden vader van de man. Daarbij kan gedacht worden aan de naam Henk of -zoals door de president ter terechtzitting is voorgesteld-Rik. Aan partijen zal gelet op het vorenstaande een termijn van 10 dagen worden gegeven om tot onderlinge overeenstemming te komen. 9. Met inachtneming van het voorgaande zal als volgt worden beslist. Het opleggen van een dwangsom aan de vrouw ingeval van overtreding van na te noemen veroordeling wordt in dit stadium niet nodig geacht, omdat ervan wordt uitgegaan dat zij -zoals zij ter terechtzitting ook heeft toegezegd- zich aan het vonnis zal houden. Mocht dit anders blijken te zijn dan kan de man desgewenst in kort geding alsnog het opleggen van een dwangsom vorderen. 10. Aangezien partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de kosten van dit kort geding tussen hen worden gecompenseerd. De beslissing De president veroordeelt de vrouw om uiterlijk op 1 oktober 1999 aan alle instanties (waaronder de basisschool) waar haar zoon onder de roepnaam Erik in de administratie is opgenomen, schriftelijk mede te delen dat haar zoon als Hendrik, althans onder een door partijen in gezamenlijk overleg gekozen (roep)naam ingeschreven dient te worden, onder de verplichting om onmiddellijk aan de advocaat van de man een afschrift van die mededelingen te verstrekken, verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, weigert het anders of meer gevorderde, compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door de vice-president mr. C.A. Verkuyl en in het openbaar uitgesproken op 20 september 1999 in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Wouters.