Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1035

Datum uitspraak1998-02-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/129574-97
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 13/129574-97 datum uitspraak: 25 februari 1998 op tegenspraak VERKORT VONNIS van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, vierde meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1948, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoons-gegevens en feitelijk verblijvende op het adres: [woonplaats], [adres]17. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 januari 1999, 12 januari 1999, 13 januari 1999, 10 februari 1999 en 11 februari 1999. 1. Telastelegging. Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting d.d. 11 januari 1999 gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd. 2. Voorvragen. Geldigheid van de dagvaarding. 2.1. Door de raadsman is aangevoerd dat de telastelegging nietig is voor wat betreft de daarin voorkomende strofe die luidt: "en/of dat daarvan een koopcontract heeft doen blijken" (dit laatste woord is bij wijziging telastelegging toegevoegd). Nu niet duidelijk is wat bedoeld wordt, is volgens de raadsman geen sprake van een kennelijke schrijffout. 2.2. De rechtbank verwerpt dit verweer nu de gewraakte strofe, in de context van de rest van dit deel van de telastelegging, anders dan door de raadsman is gesteld, voldoende duidelijk is. Ook overigens voldoet de telastelegging aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. 3. Waardering van het bewijs. 3.1. De rechtbank acht niet wettig en overtui-gend bewezen, hetgeen onder 1, 3 primair en 4 primair is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. 3.2. Door de raadsman is aangevoerd dat door de huiszoeking op 25 november 1997 het verschoningsrecht van verdachte is geschonden en dat op grond van die schending de inbeslaggenomen voorwerpen niet mogen meewerken aan het bewijs, nu deze onrechtmatig zijn verkregen. Hij heeft daartoe aangevoerd, zakelijk weergegeven: Op 25 november 1997 heeft de rechter-commissaris na verkregen verlof huiszoeking gedaan in het kantoorpand van [verdachte] aan de [adres] 1 te [woonplaats]. Daarbij werden blijkens de aan het proces-verbaal van huiszoeking gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dertig dossiermappen inbeslaggenomen. Artikel 98, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat in een dergelijk geval huiszoeking alleen plaats kan vinden voor zover daarbij niet het ambtsgeheim wordt geschonden en voorts de huiszoeking zich beperkt tot brieven of geschriften die het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Uit het dossier blijkt niet dat deze twee beperkingen bij de huiszoeking in acht zijn genomen. De dertig inbeslaggenomen mappen zijn integraal bij de het dossier gevoegd, zonder dat daarbij enige schifting heeft plaatsgevonden tussen niet onder de geheimhoudingsplicht vallende enerzijds en wel onder het verschoningsrecht vallende overige stukken anderzijds. De huiszoeking heeft zich derhalve in strijd met artikel 98, tweede lid 2 Sv uitgestrekt tot andere brieven of geschriften dan die welke voorwerpen van het strafbare feit uitmaken of het begaan daarvan gediend hebben. 3.3. De rechtbank overweegt het volgende. Artikel 98, tweede lid Sv, dient aldus te worden verstaan dat huiszoeking ter inbeslagneming bij personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv ook zonder hun toestemming mag plaatsvinden wanneer zij is gericht op brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Anders dan de raadsman stelt heeft de huiszoeking in het kantoorpand van verdachte zich tot deze categorie brieven en geschriften beperkt, welk oordeel de rechtbank als volgt toelicht. Ten tijde van de huiszoeking in zijn kantoorpand werd [verdachte] zelf verdacht van het plegen van (gekwalificeerde) valsheid in geschrift, het gebruik maken van vervalste geschriften en van deelname aan een criminele organisatie. De daarop betrekking hebbende dossiers zijn in beslag genomen. Daarbij ging het ook om dossiers van cliënten van verdachte, maar ook te hunnen aanzien gold ten tijde van de huiszoeking de verdenking dat zij dezelfde delicten hadden gepleegd als verdachte en tezamen met verdachte. Voorts heeft de rechtbank in het dossier ook geen stukken aangetroffen, afkomstig van de huiszoeking in het kantoorpand van verdachte, die vallen buiten de wettelijke omschrijving die hiervoor is gegeven. Tenslotte blijkt uit het proces-verbaal van de huiszoeking dat daarbij een lid van de notariële broederschap betrokken is geweest, die er tezamen met de rechter-commissaris op heeft kunnen toezien dat de huiszoeking zorgvuldig en met inachtneming van de wettelijke bepalingen geschiedde. De rechtbank verwerpt op grond van vorenstaande het verweer van de raadsman. 3.4. Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 2 telastegelegde feit. De rechtbank acht bewezen dat verdachte welbewust zijn medewerking heeft verleend aan een zogenaamde ABC-constructie waarbij M.J.H. T[..] het desbetreffende pand heeft verkocht aan A.A. T[..], waarna deze het desbetreffende pand op dezelfde dag heeft doorverkocht aan J.P. van L.[..]. Beide koopakten d.d. 15 december 1993 zijn in het dossier van verdachte aangetroffen, terwijl de koopakte waarin M.J.H. T[..] het desbetreffende pand verkoopt aan J.P. van L[..], welke akte, die volgens verdachte de feitelijke gang van zaken weergeeft, niet is aangetroffen. De verklaring van verdachte dat de genoemde koopakten van 15 december 1993 in een later stadium aan het dossier zouden zijn toegevoegd acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer nu zich in het dossier van verdachte geen koopakte bevindt met M.J.H. T[..] als verkoper en J.P. van L[..] als koper. 3.5. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals is aangegeven op de aan dit vonnis als bijlagen 3 en 4 gehechte -gestreepte- kopie van de telastelegging. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. 3.6. Met betrekking tot het onder 4 primair telastegelegde feit leest de rechtbank na het op bladzijde 10 in de vijfde regel van de nadere omschrijving van de telastelegging vermelde "van drie, in elk geval een aantal," de woorden "valse geschriften", aangezien hier, gelet op de aard en de overige bewoording van de telastelegging sprake is van een kennelijke omissie. Door de verbetering van deze omissie wordt verdachte niet in de verdediging geschaad. 3.7. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet geschaad in zijn verdediging. 4. Het bewijs. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. De strafbaarheid van de feiten. De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aan-nemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen. 7.1. De verdediging heeft aangevoerd dat de banken en andere financiers die in de onderhavige strafzaken hypothecaire leningen hebben verstrekt, met name in de controle van de aanvragen, ernstig tekort zijn geschoten. Zo hebben de financiers genoegen genomen met kopie-stukken, hebben zij niet nagegaan of de aanvrager nog andere hypothecaire verplichtingen had en hebben zij de juistheid van de gegevens in de taxatierapporten niet gecontroleerd, aldus enkele raadslieden. Ook de rechtbank heeft moeten vaststellen dat de controle door de betrokken financiers summier is geweest; zij hebben in de meeste gevallen de hun verstrekte gegevens en de juistheid daarvan niet of nauwelijks geverifieerd. Daar staat tegenover dat de financiers in beginsel moeten kunnen vertrouwen op de juistheid van de gegevens in de overgelegde (concept)akten, in de hypotheekaanvraag en in het taxatierapport. De verantwoordelijkheid voor de betrouwbaarheid van de in die stukken vermelde gegevens berust naar het oordeel van de rechtbank primair bij de notaris, de hypotheekbemiddelaar en de taxateur; in de onderhavige strafzaken hebben met name die drie functionarissen de financiers misleid, terwijl juist zij bij uitstek zijn aangewezen om ervoor zorg te dragen dat een hypotheekaanvraag op juiste en betrouwbare gegevens berust. Dat de financiers het de bedoelde drie functionarissen gemakkelijker hebben gemaakt om op basis van valse gegevens een hypothecaire lening te verstrekken, door de aanvragen gebrekkig te controleren, heeft de rechtbank dan ook niet als een strafverminderende factor laten wegen. 7.2. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft meegewerkt aan een constructie waarbij in ieder geval de betrokken financiers ernstig zijn misleid, onder meer door hen onkundig te laten van de aanzienlijke financiële verplichtingen die de aanvrager tegelijkertijd bij andere financiers aanging. Ook het inzetten van een stroman was onderdeel van de constructie en verdachte heeft daaraan, ook door in de akten de werkelijke situatie te maskeren, bewust zijn medewerking verleend. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan met name omdat juist de notaris een cruciale functie vervult bij de controle op de juiste toepassing van de regels van het rechtsverkeer. Verdachte heeft zijn taak als notaris veronachtzaamd en het aanzien dat deze functionaris in onze samenleving heeft, ernstig geschaad. Anderzijds geldt dat voor de rechtbank niet vaststaat dat verdachte door zijn handelwijze geldelijk gewin heeft beoogd of (in aanzienlijke mate) heeft verkregen; ook is aannemelijk dat verdachte door de publiciteit al aanzienlijke schade heeft ondervonden. Ook heeft de rechtbank geconstateerd dat de strafzaak verdachte zeer heeft aangegrepen als gevolg waarvan zijn fysieke en psychische toestand slecht is en niet te verwachten valt dat hij binnen een redelijke termijn in staat zal zijn werkzaamheden van enige omvang te verrichten. Ook ligt in de rede dat verdachte, zijn beroep als notaris niet langer zal kunnen uitoefenen. Tenslotte heeft de rechtbank ook het door de psychiater J. de Jonge op 6 oktober 1998 uitgebrachte rapport in zijn oordeel betrokken. Op grond van vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding in plaats van na te noemen vrijheidsbenemende straf de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte op te leggen. Verdachte heeft ter terechtzitting een daartoe strekkend aanbod gedaan. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften. De op te leggen straf is gegrond op de arti-kelen 47, 57, 226 en 326 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing: Verklaart het onder 1, 3 primair en 4 primair telas-tegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt ver-dachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 2 primair telastegelegde feit: valsheid in geschrift in authentieke akten, meermalen gepleegd; ten aanzien van de onder 3 subsidiair en 4 subsidiair telastegelegde feiten: medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd. Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte [..] daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte, in plaats van tot een gevangenisstraf van 6 maanden, tot het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid ten algemenen nutte in het kader van een project van de Reclassering Nederland, ressort Amsterdam (onderhouds- en verzorgingswerk of huishoudelijke werkzaamheden en keukenwerk of administratief werk), te voltooien binnen een termijn van 12 maanden, die aanvangt binnen een termijn van 3 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van deze straf in mindering zal worden gebracht volgens de maatstaf van 1 uur per dag. Veroordeelt verdachte voorts tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt. Dit vonnis is gewezen door: mr M.J.L. Mastboom, voorzitter, mrs E. Pennink en A. Wolfsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr R. van der Weijden, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 1998.