Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1050

Datum uitspraak1999-04-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/075553-97
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE LEEUWARDEN VONNIS Uitspraak d.d. 13 april 1999. Parketnummer 17/075553-97. VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van straf-zaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de ver-dachte: [verdachte], geboren [1979] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres] [nummer]. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 30 maart 1999. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Anker en mr. E.J. Kuiters, beiden advocaat te Leeuwarden. TELASTELEGGING: Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telaste-legging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. GEVOERDE VERWEREN: Namens verdachte is gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard nu op initiatief van de officier van justitie het gerechtelijk vooronderzoek -conform het bepaalde in artikel 237, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering- is gesloten, waardoor de zaak definitief is beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat dit verweer geen beoordeling behoeft nu het Gerechtshof zich in haar beslissing ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de consequenties van voornoemd handelen van de officier van justitie. Het gesloten stelsel van in de wet geregelde rechtsmiddelen brengt mee dat voornoemde beslissing van het Gerechts-hof niet kan worden aangetast en dat hiertegen niet meer in een volgende fase van het geding kan worden opgekomen. -[VERDACHTE] .2. - BERAADSLAGING: In de vroege ochtend van 13 september 1997 heeft zich op de Nieuwestad NZ te Leeuwarden een vechtpartij voorgedaan tussen een groep van vier waar verdachte deel van uitmaakte en een groep van zes anderen, waar [slachtoffer] deel van uitmaakte en waarbij de laatste om het leven is gekomen. Bij de sectie van het slachtoffer zijn aan de linkerkant van het hoofd een drietal letselplekken aangetroffen: één links achter het oor, één op de linkerslaap en één links in de hals tegen de kaaklijn. Door de patholoog-anatoom is aangegeven dat elk letsel zelfstandig de dood van het slachtoffer kan hebben veroorzaakt. Alle drie de letsels zijn veroorzaakt door hevig van buiten komend geweld, waarbij ten aanzien van het letsel in de hals kan worden gezegd dat deze veroorzaakt kan zijn door een geschoeide voet, zulks gelet op het patroon van een huidbeschadi-ging die aldaar is aangetroffen. Deze huidbeschadiging is door een aantal deskundigen beoordeeld en ieder voor zich komt tot de conclusie dat de huidbeschadiging veroorzaakt moet zijn door de punt van de zool van een schoen, merk Nike Air. Op grond van het voorliggende dossier kan, naast hetgeen hierboven reeds is weergegeven, met betrekking tot het mogelijke aandeel van verdachte het volgende worden overwogen. Vaststaat dat van de groep van vier waar verdachte deel van uitmaakte, verdachte als enige schoenen van het merk Nike Air droeg. Verdachte heeft in zijn verklaringen steeds aangegeven niet aan de vechtpartij te hebben meege-daan en derhalve niet te hebben geslagen en te hebben geschopt. Geen van de andere personen die in deze zaak verklaringen hebben afgelegd, geven in hun verklaringen feiten en omstandigheden aan welke ook maar op enige betrokkenheid van verdachte kunnen wijzen. De rechtbank merkt in dit verband uitdrukkelijk op dat ze de verklaringen die zijn afgelegd door de getuige [getuige] niet betrekt in haar overwegingen, nu zij deze verklaringen onbetrouwbaar acht. De deskundigen die onderzoek hebben gedaan naar het schoenspoor hebben niet kunnen aangeven dat het in de hals van het slachtoffer aangetroffen schoenspoor ook daadwerkelijk van de schoen van verdachte afkomstig is, zulks in verband met het ontbreken van unieke kenmerken. Voorts is, behalve onderzoek naar de schoenen van de vier verdachten, geen onderzoek gedaan naar de schoenen die door andere ten tijde van de vechtpartij aanwezige personen zijn gedragen. De feiten beschouwende zoals hierboven geschetst, blijft de mogelijkheid open dat een ander dan verdachte het in de hals van het slachtoffer aangetroffen schoenspoor heeft veroorzaakt. Hoewel de kans hierop klein lijkt, is over de mate van waarschijnlijkheid in feite niets te zeggen. Indien de mogelijkheid dat een ander dan verdachte het schoenspoor heeft veroorzaakt als zo onwaarschijnlijk zou worden beoordeeld dat daarmee geen rekening behoeft te worden gehouden, overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de door de deskundigen met betrekking tot het schoenspoor opgestelde rapportages en de door hen op diverse momenten afgelegde verklaringen, kan worden aangenomen dat de huidbeschadiging wel is toegebracht door inkomend geweld, maar niet door een zeer harde trap, omdat zulks een veel diffuser beeld had opgeleverd. Eén van de deskundigen heeft aangegeven dat de kracht waarmee de schoen de hals van het slachtoffer moet hebben geraakt, reeds bereikt wordt wanneer iemand met een joggingsnelheid komt aanlopen en dan iemand met zijn voet raakt. - Verdachte die, - -[VERDACHTE] .3. - Verdachte die, zoals gezegd, steeds heeft aangegeven niet aan de vechtpartij te hebben deelgeno-men, heeft aanvankelijk wel verklaard, dat toen hij zag dat er op de grond een vechtpartij gaande was tussen één van zijn medeverdachten en het slachtoffer, hij daar op af is gelopen en heeft getracht beiden uit elkaar te halen. Uit de verklaringen die zijn afgelegd kan niet volgen dat de verdachte op enigerlei wijze heeft meegevochten. Anderzijds kan wel uit die verklaringen worden afgeleid dat, niet alleen door anderen geweld op het slachtoffer is toegepast, maar dat ook door een ander (of anderen) tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt, danwel trappende bewegingen richting het slachtoffer zijn gemaakt, die deze mogelijk in de halsstreek hebben geraakt. Een tweede huidbeschadiging in de linkerhalsstreek wijst ook op deze mogelijkheid, aldus één van de deskundigen. Op grond van het voorgaande zou kunnen worden aangenomen dat het schoenspoor door een niet opzettelijke aanraking is veroorzaakt op het moment dat verdachte de vechtende partijen uit elkaar probeerde te halen, waarbij voorts niet met enige zekerheid kan worden gesteld dat het dieper in de hals geconstateerde letsel door deze aanraking is veroorzaakt. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat op grond van het voorliggende feitenmateriaal, hoe ook gewogen, niet wettig en overtuigend kan volgen dat het telastegelegde door verdachte is begaan, hetgeen tot geen andere conclusie kan leiden dan dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT: RECHTDOENDE: Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair, meer subsidiair, meest subsidiair en meest meest subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. H.G. Aaldriks en A.J. Rietveld, rechters, bijge-staan door mw. T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 april 1999.