Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1087

Datum uitspraak1998-07-01
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/0505
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 97/0505 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1994 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, genummerd *1 en gedagtekend 30 november 1996, bedraagt ƒ 41.703,–, is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.342,– met een belastingvrije som van ƒ 11.850,– volgens tariefgroep 3 en vermeldt een te betalen bedrag van ƒ 13.296,–. Aan heffingsrente is ƒ 242,– berekend. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 28 februari 1997 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 89.462,–. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is per fax ter griffie ontvangen op 10 april 1997 en aangevuld per fax op 18 juni 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 17 februari 1998 te Arnhem zijn de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur gehoord. 2.4. De notities van het pleidooi dat de gemachtigde van belanghebbende bij de mondelinge behandeling heeft gehouden worden als hier herhaald en ingelast beschouwd. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt zijn echtgenote aan te merken als ondernemer en zijn belastbaar inkomen conform de aangifte vast te stellen op ƒ 59.672,–. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende exploiteert sinds 1 januari 1987 in maatschapsverband met familieleden een kwekerij te *Z en een tuincentrum te *Q. 4.2. Blijkens een op schrift gestelde maatschapsovereenkomst exploiteert belanghebbende met ingang van 1 januari 1993 de kwekerij te *Z ingebracht in een (onder)maatschap met zijn echtgenote *X-Y, met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd. Zij heeft ingebracht haar kennis, arbeid en vlijt. 4.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 1994 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 59.672,–. De aangifte vermeldt een winst uit onderneming van ƒ 74.773,–. Aan belanghebbendes echtgenote is een aandeel in de winst toegerekend van ƒ 50.569,–. 4.4. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbendes echtgenote niet als ondernemer is aan te merken en de toerekening van de winst aan haar niet toegestaan. 4.5. In de schriftelijke aanvulling d.d. 13 januari 1997 op het tegen de aanslag gerichte bezwaarschrift draagt belanghebbendes gemachtigde onder andere het volgende aan: “Bij de broer en de vader van de heer *X is in het kader van een compromis met de inspecteur het winstaandeel van de echtgenotes omgezet in een reële arbeidsbeloning. Ook in de afwijkingsbrief van de heer *X wordt verwezen naar een arbeidsbeloning, doch in de aanslagen is deze niet toegepast. Ons voorstel is om het bedrag van de arbeidsbeloning, net als bij zijn broer, te bepalen op ƒ 20.000,- per jaar”. 4.6. De inspecteur heeft conform het voormelde aanbod van belanghebbendes gemachtigde uitspraak gedaan. 4.7. Belanghebbende stelt in het tegen de uitspraak van de inspecteur gerichte beroepschrift dat hij, naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 12 februari 1997 (kennelijk doelt belanghebbende op het arrest van 12 februari 1997, nummer 31.127 en op het arrest van 5 februari 1997, nummer 29.798), die steun geven aan zijn aanvankelijk (in de aangifte) ingenomen standpunt dat zijn echtgenote als ondernemer recht heeft op een aandeel in de winst, wenst terug te komen op zijn in de bezwaarfase ingenomen standpunt dat zijn echtgenote een arbeidsbeloning is toe te kennen. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of sprake is van een compromis op grond waarvan belanghebbende thans niet meer in rechte het standpunt kan innemen dat zijn echtgenote als ondernemer een aandeel van de winst toekomt. 5.2. Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotities, toegevoegd – zakelijk weergegeven – 5.3.1. namens belanghebbende: 5.3.1.1. De inspecteur stelt in zijn vertoogschrift terecht dat deze zaak moet worden bezien in 'de totale IB-fiscaliteit' van de familie *X. Belanghebbendes gemachtigde staat daar voor open. 5.3.1.2. Hij betwist dat in belanghebbendes geval vóór de aanslagregeling is gesproken over de vraag of belanghebbendes echtgenote als ondernemer recht heeft op een aandeel in de winst of dat aan haar een arbeidsbeloning is toe te kennen. 5.3.2. en door de inspecteur: 5.3.2.1. Hij neemt naar aanleiding van de voormelde nieuwe jurisprudentie van de Hoge Raad van 12 februari 1997 nu wel het standpunt in dat belanghebbendes echtgenote als ondernemer in de ondermaatschap kan worden aangemerkt. 5.3.2.2. Hij wenst echter belanghebbende te houden aan het compromis dat bij de op 5 en 21 januari 1997 vastgestelde en op 28 februari 1997 gedateerde uitspraak tussen belanghebbende en hem tot stand is gekomen. 5.3.2.3. Belanghebbende had, gelet op eerdere correspondentie tussen belanghebbendes gemachtigde en de inspecteur waarnaar in de brief van 13 januari 1997 wordt verwezen, alsmede gelijke compromissen met familieleden van belanghebbende, geen enkele reden te veronderstellen dat met het compromisvoorstel in zijn geval niet akkoord zou worden gegaan. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Het onder de vaststaande feiten vermelde voorstel van belanghebbendes gemachtigde aan belanghebbendes echtgenote een arbeidsbeloning toe te kennen van ƒ 20.000,– is gedaan bij brief van 13 januari 1997. 6.2. De inspecteur heeft bij de op 28 februari 1997 gedateerde uitspraak overeenkomstig het voormelde voorstel van belanghebbendes gemachtigde beslist. Daaruit volgt – zoals belanghebbende danwel zijn gemachtigde heeft moeten begrijpen – dat de inspecteur het onder 6.1. vermelde voorstel heeft aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur ten tijde van het doen van de bestreden uitspraak op de hoogte was van de onder 4.7. bedoelde arresten. 6.3. Het hiervoor overwogene voert tot de conclusie dat in dezen sprake is van een compromis in de zin van het arrest d.d. 25 november 1992, nummer 28 717, gepubliceerd in BNB 1993/63, nu in het vorenstaande besloten ligt dat sprake is van een door belanghebbende en de inspecteur gesloten overeenkomst waarbij zij ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil ten aanzien van hetgeen tussen hen rechtens geldt met betrekking tot het onderhavige twistpunt een vaststelling hebben aanvaard bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. 6.4. Het hiervoor weergegevene sluit uit dat belanghebbende bij een op grond van nieuwe jurisprudentie veranderd inzicht in beroep alsnog zijn bezwaren tegen de aanslag naar voren brengt. Dit wordt zelfs niet anders indien de inspecteur na de wijziging in de jurisprudentie zich op het standpunt stelt dat de oorspronkelijke aangifte achteraf juist is gebleken. 7. Slotsom 7.1. Het beroep is ongegrond. 8. Proceskosten 8.1. Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan te Arnhem op 1 juli 1998 door mr N.E. Haas, raadsheer, als voorzitter, mr Lamens en mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. (J.L.M. Egberts) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 1 juli 1998