Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1095

Datum uitspraak1998-06-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21218
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde enkelvoudige belastingkamer nr. 97/21218 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende:X te:Z ambtenaar:het college van burgemeester en wethouders van Duiven aangevallen beslissing:uitspraak op bezwaarschrift tegen gevorderd bedrag soort belasting:leges bouwvergunning 18 oktober 1994, nr. 1 mondelinge behandeling:op 20 mei 1998 te Arnhem door mr N.E. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier waarbij verschenen:belanghebbende, bijgestaan door zijn buurman A, alsmede de woordvoerders van het college waarbij niet verschenen:met kennisgeving aan het hof hoewel overeenkomstig de wet opgeroepen gronden: 1. De voormelde bouwvergunning is belanghebbende en zijn mede-aanvrager A voornoemd verleend voor het bouwen van een dubbel woonhuis op een kavel plaatselijk bekend a-straat 1 te Duiven. Aanvankelijk is bij kennisgeving van 24 oktober 1994 aan hen beiden, per adres van de laatstgenoemde, ƒ 6 307 aan leges gevorderd. Deze ‘nota’ is ingetrokken bij brief van het college van 27 oktober 1995 aan belanghebbende ‘aangezien is gebleken dat de nota voor bovengenoemde woningen per abuis op twee namen – de heer A en de heer X – is gesteld’. Omdat ‘[g]elet op het bovenstaande (...) de basis voor het indienen van een bezwaarschrift [ontbreekt]’, heeft het college op dezelfde datum het inmiddels tegen die nota ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Op 18 september 1996 is wederom doch alleen aan belanghebbende schriftelijk kennisgegeven van een zelfde gevorderd bedrag aan leges ter zake van dezelfde bouwvergunning. Dit gevorderde bedrag is bij de thans aangevallen uitspraak verminderd tot ƒ 5 851. 2. Gelet op de vorenomschreven gang van zaken moet worden geoordeeld, dat het college met het kennisgeven van het op 24 oktober 1994 gevorderde bedrag aan beide – onbetwist legesplichtige – aanvragers gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot hefWng van de onderwerpelijke leges en die bevoegdheid daarmee – behoudens de onder bepaalde voorwaarden geopende mogelijkheid tot navordering (die hier evenwel niet aan de orde is) – is uitgeput (zie de arresten van de Hoge Raad van 17 december 1980, nr. 20 184, BNB 1981/24 en van 15 mei 1985, nr. 22 920, BNB 1985/272*, Belastingblad 1985, blz. 453). 3. Het gevorderde bedrag waarvan op 18 september 1996 is kennisgegeven aan belanghebbende kan niet in stand blijven. Zijn grieven behoeven geen behandeling meer. proceskosten: Belanghebbendes proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten Wscale procedures te berekenen op ƒ 15 aan reis- en verblijfkosten en op (3 uur à ƒ 45 ofwel) ƒ 135 aan verletkosten. beslissing: Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van het college alsmede het daarbij verminderde gevorderde bedrag; – gelast het college aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van ƒ 80,– te vergoeden; – veroordeelt het college in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 150,–, te vergoeden door de gemeente Duiven. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken te Arnhem op 3 juni 1998 door mr N.E. Haas, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier, Het lid van de voormelde kamer, (W.J.N.M. Snoijink)(N.E. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 juni 1998