Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1176

Datum uitspraak1997-01-23
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/0351
Statusgepubliceerd


Uitspraak

G E R E C H T S H O F A R N H E M BELASTINGKAMER Nr. 95/0351 Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid *X BV, gevestigd te *Z, ingekomen op 23 februari 1995 en gericht tegen de uitspraak d.d. 19 januari 1995 van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen *P op het bezwaar van belanghebbende tegen het bedrag aan omzetbelasting dat door haar over het tijdvak december 1992 op aangifte is voldaan; Gezien de overige stukken, waaronder conclusies van re- en dupliek ten aanzien waarvan het bepaalde in artikel 9 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toepassing heeft gevonden alsmede de door partijen overgelegde notities van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd; Gehoord ter zitting van 6 november 1996 te Arnhem *A, directeur van belanghebbende, en, tot diens bijstand, *B, accountant in loondienst van belanghebbende, alsmede de inspecteur voornoemd, en, tot diens bijstand, *C, rijksaccountant; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep het aangegeven bedrag van de terug te geven belasting is gehandhaafd op ƒ *; Overwegende, dat belanghebbende na haar standpunt te hebben gewijzigd, in beroep verzoekt de bij haar aangifte teruggevraagde belasting te verhogen met ƒ 40.271,--, dan wel ƒ 33.212,--, dan wel ƒ 28.791,--, dan wel ƒ 18.301,-- overeenkomstig de in bijlage 18 bij haar pleitnota geformuleerde conclusies, terwijl de inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak waarvan beroep; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Belanghebbende, die een fiscale eenheid vormt met een drietal in Nederland gevestigde dochtervennootschappen, houdt zich bezig met de productie van en de handel in *a. De onderneming van de fiscale eenheid had eind 1992 249 personeelsleden. 1.2. Belanghebbende stelt aan daartoe in aanmerking komende personeelsleden (directie, staffunctionarissen, inkopers, verkopers, voorlichters, vertegenwoordigers en technici) ten behoeve van de uitoefening van de functie personenauto's ter beschikking. In 1992 stonden aldus gemiddeld 56,875 auto's met een gemiddelde catalogusprijs, inclusief omzetbelasting, van ƒ 44.057,-- aan werknemers ter beschikking. 1.3. De werknemers mogen de ter beschikking gestelde personenauto's binnen normaal te achten grenzen voor privé-doeleinden gebruiken. De benzinekosten van het privé-gebruik komen voor rekening van de werknemers. Alle werknemers aan wie een auto ter beschikking is gesteld, rekenen voor de inkomstenbelasting het zogenaamde autokostenforfait tot de inkomsten uit arbeid. 1.4. Het totale gebruik beloopt per auto gemiddeld 41.036 kilometer per jaar. Met betrekking tot het privé-gebruik van de auto's zijn geen kilometeradministraties bijgehouden. 1.5. Bij beschikking van 4 februari 1993, nummer *, heeft de inspecteur het bedrag van de teruggaaf overeenkomstig de aangifte vastgesteld op ƒ *. In de aangifte was tot een bedrag van ƒ 61.505,-- rekening gehouden met uitsluiting van de aftrek van belasting ter zake van privé-gebruik van personenauto's door werknemers, overeenkomstig het hierna vermelde standpunt van de inspecteur; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vraag betreft in hoeverre de voorbelasting welke drukt op het gebruik van de auto's van aftrek is uitgesloten; Overwegende, dat de door partijen voor hun standpunten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting - afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten is opgenomen - nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: 2.1. De vergoeding die belanghebbende van werknemers heeft ontvangen wegens privé-gebruik van benzine, geeft geen inzicht in de omvang van het privé-gebruik van de auto's. Door de inspecteur: 3.1. Ad I, 2, van belanghebbendes pleitnota (pagina 3): hij eist geen sluitende kilometeradministratie; belanghebbende dient, om aan haar stelplicht te voldoen, een kilometeradministratie in enigerlei vorm te produceren. 3.2. Ad pagina 8 van belanghebbendes pleitnota (middelste alinea): belanghebbende past ten onrechte een landelijke norm toe op een selecte groep gevallen. 3.3. Ad IV, 1, van belanghebbendes pleitnota (pagina 15): “gebruik” omvat mede de aanschaf van de auto. 3.4 De vergoeding die belanghebbende van werknemers heeft ontvangen wegens privé-gebruik van benzine, geeft geen inzicht in de omvang van het privé-gebruik van de auto's; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. De bewijslast van het in feite van de auto's gemaakte privé-gebruik rust op de inspecteur, hetgeen belanghebbende evenwel niet ontlast van de verplichting dienaangaande gemotiveerd stelling te nemen (vergelijk Hoge Raad 29 juni 1994, nummer 29 780, BNB 1994/243). 4.2. Belanghebbende stelt geen inzicht te hebben in het feitelijke privé-gebruik van de auto's. Zij baseert zich voor de bepaling van het privé-gebruik op CBS-cijfers en schat het privé-gebruik (exclusief woon-werkverkeer) op gemiddeld 10.809 kilometer per jaar (pleitnota, pagina 10). Het (werkelijke) woon-werkverkeer berekent zij op gemiddeld 3.230 kilometer per jaar. 4.3. De inspecteur acht aannemelijk dat de kosten van het werkelijke privé-gebruik, inclusief het woon-werkverkeer, in dit geval uitkomen op (ten minste) gemiddeld 20% van de catalogusprijs, inclusief omzetbelasting, van de auto's. Voor het geval CBS-cijfers tot uitgangspunt zouden moeten worden genomen berekent de inspecteur het privé-gebruik (inclusief woon-werkverkeer) op gemiddeld 28.000 dan wel 18.000 kilometer per jaar (conclusie van dupliek, pagina 2), in welk geval de kosten van het werkelijke privé-gebruik, inclusief het woon-werkverkeer, volgens hem uitkomen op eveneens (ten minste) gemiddeld 20% van de catalogusprijs, inclusief omzetbelasting, van de auto's. 4.4. Het hof stelt voorop dat de omstandigheid dat met betrekking tot de onderhavige auto's geen kilometeradministraties zijn bijgehouden niet aan belanghebbende kan worden toegerekend. Het besluit om al dan niet een kilometeradministratie bij te houden ligt in de privé-sfeer van de werknemers; van belanghebbende kan niet worden gevergd dat zij in verband met de onderhavige heffing aan haar werknemers een verplichting oplegt een kilometeradministratie bij te houden. Aan het ontbreken van een zodanige administratie kan voor de onderhavige procedure geen verdergaande conclusie worden verbonden dan dat het privé-gebruik (exclusief woon-werkverkeer) van alle auto's ten minste 1.000 kilometer per jaar zal hebben belopen. 4.5. Bij gebrek aan concrete aanwijzingen omtrent het werkelijke privé-gebruik van de auto's baseert het hof zich op de tot de stukken behorende CBS-gegevens. Deze gegevens bieden naar het oordeel van het hof meer houvast dan het zogenaamde autokostenforfait waarnaar de inspecteur verwijst. 4.6.1. De inspecteur maakt met zijn interpretatie van CBS-gegevens niet aannemelijk dat het privé-gebruik (exclusief woon-werkverkeer) in dit geval gemiddeld meer heeft belopen dan 10.809 kilometer per jaar, welk aantal kilometers belanghebbende heeft afgeleid (pleitnota, pagina 10) uit Tabel 5.8 (gemiddelde jaarkilometrage naar motief en eigendomskenmerken, 1992), bijlage 9 (7) bij de motivering bij het beroepschrift. Deze tabel, die is opgenomen in de publicatie “Het bezit en gebruik van personenauto's 1992”, Voorburg/Heerlen, Centraal Bureau voor de Statistiek, 1993, heeft betrekking op personenauto's die op naam van een bedrijf zijn gesteld. 4.6.2. Belanghebbende betoogt terecht dat de door de inspecteur bedoelde grafiek (gehecht aan de conclusie van dupliek) met het opschrift “afgelegde afstand naar motief per klasse jaarkilometrage” voor het onderhavige doel minder goed bruikbaar is, omdat deze grafiek, naar niet door de inspecteur is weersproken, betrekking heeft op een populatie van gebruikers van tot bedrijfsvermogens behorende personenauto's en van tot privé-vermogens behorende personenauto's samen. 4.7.1. Indien een werknemer de hem door zijn werkgever ter beschikking gestelde personenauto mede gebruikt voor woon-werkverkeer is in zoverre sprake van aan het personeel geven van gelegenheid tot privé-vervoer als bedoeld in artikel 1, lid 1, aanhef en letter c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968. De ter zake van dit vervoer aan belanghebbende in rekening gebrachte belasting is van aftrek uitgesloten. Deze uitsluiting geldt zowel voor de op de vaste als voor de op de variabele autokosten drukkende belasting. 4.7.2. Het hof houdt het ervoor dat de Nederlandse wetgeving steeds, en in elk geval ten tijde van het inwerkingtreding van de Zesde richtlijn, heeft voorzien in een uitsluiting van de aftrek van de onder 4.7.1 bedoelde belasting, zodat reeds op grond van het bepaalde in artikel 17, lid 6, laatste volzin, van de Zesde richtlijn moet worden geoordeeld dat de Nederlandse wetgeving, die naar het oordeel van het hof op dit vlak niet in strijd komt met het systeem van de Zesde richtlijn, verbindend is. Hetgeen belanghebbende aanvoert, doet hieraan niet af. 4.8. Bovenstaande oordelen leiden, naar tussen partijen niet verder in geschil is, cijfermatig tot de conclusie welke is geformuleerd in belanghebbendes pleitnota, bijlage 18, subsidiair, onder punt 4. Het bedrag van de terug te geven belasting komt derhalve uit op ƒ *. 4.9.Het beroep van belanghebbende is ten dele gegrond. 4.10. Het hof begroot de reis- en verblijfkosten van belanghebbende op ƒ 60,-- en haar verletkosten op (2 x 4 uren à ƒ 117,-- =) ƒ 936,--; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep; Stelt het, boven het reeds bij beschikking d.d. 4 februari 1993 teruggegeven bedrag van ƒ *, op belanghebbendes aangifte over de maand december 1992 terug te geven belastingbedrag vast op ƒ *; Veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van ƒ 996,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; Gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht van ƒ 75,-- te vergoeden. Aldus gedaan op 23 januari 1997 te Arnhem door mr. Haas, raadsheer, als voorzitter, mr. Matthijssen en prof. dr. Zwemmer, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 23 januari 1997.