Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1225

Datum uitspraak1998-11-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersM 96/3929
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem vijfde enkelvoudige belastingkamer nummer M 96/3929 U i t s p r a a k Uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, vijfde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van *X BV, te *Z, tegen de uitspraak van de inspecteur Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting, op het bezwaarschrift betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Aan belanghebbende zijn met dagtekening 17 mei 1996 drie naheffingsaanslagen opgelegd ter zake van het motorrijtuig (reserve-taxi) met kenteken *aa-bb-11, merk Opel (hierna: het motorrijtuig), welke naheffingsaanslagen luiden als volgt: aanslagnummer belasting verhoging tijdvak *Y.5.4 ƒ 626,– ƒ 0,– 10 juli/9 oktober 1995 *Y.5.5 ƒ 626,– ƒ 50,– 10 oktober 1995/ 9 januari 1996 *Y.6.2 ƒ 55,– ƒ 55,– 10 januari/ 9 april 1996. 1.2. Belanghebbende heeft bij één brief van 15 mei 1996 tegen de drie naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt bij de inspecteur. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak beslist op de bezwaren tegen de drie naheffingsaanslagen en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar wegens termijnoverschrijding. 1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in beroep gekomen bij het hof. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak is met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden. 1.5. In het beroepschrift en in de aan het hof gerichte brief van 12 december 1997, in welke brief belanghebbende instemt met het niet houden van een mondelinge behandeling, verwijst belanghebbende naar eerdere door haar tegen de inspecteur voor het hof gevoerde procedures inzake vrijstelling voor reserve-taxi's. Ondermeer verwijst zij naar de procedure met hofnummer M 96/3232, in welke zaak het hof op 10 december 1997 uitspraak heeft gedaan. Een afschrift van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht. 2. Feiten Het hof verwijst voor de vaststaande feiten naar de nummers 1.1 tot en met 1.5. in de aangehechte uitspraak met hofnummer M 96/3232. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of voor het onderhavige motorrijtuig – zijnde een reserve-taxi – de vrijstelling voor taxi's als bedoeld in artikel 72, lid 1, onderdeel n, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) van toepassing is. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de naheffingsaanslagen. 3.4. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak en handhaving van de naheffingsaanslagen. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. Gelet op het handelen van partijen, op overwegingen van proceseconomie, op de samenhang tussen de bestreden naheffingsaanslagen en op het bepaalde in de voorgestelde artikelen 24a, eerste lid, en 25, zevende lid, AWR van het reeds in de Tweede Kamer der Staten Generaal aangenomen Wetsvoorstel Herziening fiscaal procesrecht (kamerstukken 25 175), welk voorstel (ten tijde van deze uitspraak) naar verwachting per 1 januari 1999 tot wet zal zijn verheven, ziet het hof geen reden de inspecteur thans nog op te dragen belanghebbende uit te nodigen de bezwaarschriften te splitsen. 4.2. Terecht concludeert de inspecteur in het vertoogschrift dat het bezwaarschrift van belanghebbende wel tijdig is ingediend en mitsdien de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd. 4.3. Het hof neemt op deze plaats over de gronden genummerd 4.1 tot en met 4.12 in de aangehechte uitspraak met hofnummer M 96/3232. 4.4. Het hof voegt aan deze gronden het volgende toe. 4.5. Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur bij of na de invoering van de Wet per 1 april 1995 het gestelde in zijn brief van 30 maart 1994 had opgezegd. 4.6. De Nota van Toelichting bij de op artikel 8 van de Wet personenvervoer stoelende artikelen 17 en volgende van het Besluit personenvervoer vermeldt onder meer: “In bussen en auto's waarmee besloten busvervoer en taxivervoer wordt verricht, dienen vergunningbewijzen aanwezig te zijn om te kunnen controleren of voor het vervoer vergunning is verleend dan wel of in overeenstemming met de vergunning vervoer wordt verricht. De verstrekte vergunningbewijzen kunnen zowel voor het vaste wagenpark als – in het geval een bus of auto niet kan worden ingezet, bij voorbeeld wegens reparatie of onderhoud – voor een vervangende bus of auto”. 4.7. Gelet op de verwijzing in artikel 72, lid 1, onderdeel n, van de Wet naar de Wet personenvervoer en de onder 4.6. hiervoor aangehaalde passage uit de Nota van Toelichting bij het Besluit personenvervoer, is het standpunt van belanghebbende, dat de combinatie van vergunningbewijs en aanhangsel aanwezig in een ter vervanging ingezette reserve-taxi afdoende is, juist. Slotsom 4.8. Het beroep van belanghebbende is gegrond. 5. Proceskosten In de met deze zaak samenhangende zaak onder hofnummer M 96/3232 heeft het hof de inspecteur veroordeeld in proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van ƒ 1.775,–. Voor de samenhang is daarbij de factor 1 gehanteerd. Gelet op de samenhang tussen genoemde uitspraak en de heden gedane uitspraken ten name van belanghebbende en van de met belanghebbende gelieerde Fiscale Eenheid *A Garagebedrijf & *A Taxibedrijf BV, vindt het hof aanleiding de in voormelde uitspraak gebezigde factor 1 voor samenhang in deze uitspraak, en in overeenstemming met het bepaalde in de Bijlage bij het Besluit proceskosten fiscale procedures, te verhogen tot 1,5. Een en ander leidt tot een nader door de inspecteur aan belanghebbende te vergoeden bedrag van (0,5 x ƒ 1.775,–) ƒ 888,– (afgerond). 6. De beslissing Het gerechtshof -vernietigt de bestreden uitspraak; – verklaart belanghebbende alsnog ontvankelijk in haar bezwaar; - vernietigt de drie naheffingsaanslagen; -veroordeelt de inspecteur voor bedrag van ƒ 888,– in de proceskosten van belanghebbende, te vergoeden door de Staat der Nederlanden; -gelast de inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht van ƒ 75,– te vergoeden. Aldus gedaan op 18 november 1998 door mr Röben, raadsheer, lid van de vijfde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden)(J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 november 1998