Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1258

Datum uitspraak1998-08-26
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers96/0745
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem eerste meervoudige belastingkamer nummer 96/0745 U i t s p r a a k op het beroep van X b.v. te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de haar voor het jaar 1990 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting. 1. Aanslag en bezwaar 1.1. De aanslag, gedagtekend 31 maart 1995, bedraagt ƒ 2 288 640, is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 6 437 150 met verhoging door desinvesteringsbetalingen van ƒ 22 888 en vermeldt een te betalen bedrag van ƒ 2 659 294. Aan heffingsrente is ƒ 456 962 berekend. Wegens niet-tijdige aangifte is een verhoging opgelegd van ƒ 1 000, die is beperkt met ƒ 750. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak van 15 april 1996 de aanslag verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3 234 920 met dezelfde verhogingen, en de heffingsrente verminderd tot ƒ 65 913. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter griffie ontvangen op 15 mei 1996 en aangevuld met een volmacht 24 juni 1996 en met een motivering, conclusie en acht genummerde bijlagen per telefax op 6 maart 1997 en per gelijkluidende brief op 7 maart 1997. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen alsmede de conclusies van re- en dupliek. 2.3. Bij de mondelinge behandeling op 18 juni 1998 te Arnhem zijn gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt vermindering van de aanslag tot een, nader berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 961 761, en veroordeling van de inspecteur in haar proceskosten. 3.2. De inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Belanghebbende was destijds genaamd A b.v. In de loop van 1989 is de naam gewijzigd in B b.v. en in 1991 in X b.v. 4.2. Belanghebbende is in 1988 de moedermaatschappij van een aantal dochtermaatschappijen met welke zij een fiscale eenheid vormt (hierna: de Groep). Belanghebbende bezit in dat jaar een aantal panden, waaronder het pand c-straat te Z. Dit pand dat hoofdzakelijk in gebruik is bij de dochter maatschappij D brandt in de loop van 1988 af. Belanghebbende brengt de boekwinst ter zake ad ƒ 2 273 159 onder in een vervangingsreserve. 4.3. Voorts is belanghebbende in dat jaar huurster van een aantal panden, welke in gebruik zijn bij diverse dochterwerkmaatschappijen. Een van deze panden is gelegen aan de e-weg te Varsseveld (hierna: het pand). 4.4. De verschillende bedrijfsonderdelen die door de brand dakloos zijn geworden, worden ondergebracht bij andere vestigingen van de Groep. Voor zover de behoefte aan ruimte niet kan worden opgelost door “inschikken”, wordt bij derden bedrijfsruimte gehuurd. 4.5. Ten gevolge van een aantal ontwikkelingen, waaronder inkrimping van de productie, blijkt in de loop van 1990 dat het pand voldoende ruimte biedt om alle activiteiten van de Groep daarin onder te brengen. Omdat inmiddels de Wnanciële positie van de Groep is verbeterd, besluit men het pand aan te kopen, welk besluit op 30 december 1990 wordt verwerkelijkt. 4.6. In de loop van 1990 is begonnen met een herstructurering van de Groep. De werkmaatschappijen werden onder een nieuw opgerichte tussenholding gehangen. Belanghebbende draagt vervolgens in begin 1991 haar belang in deze holding over aan een gelieerde vennootschap, waardoor per 1 januari 1991 de genoemde fiscale eenheid wordt verbroken. 4.7. De inspecteur heeft bij de vaststelling van de aanslag voor het onderhavige jaar het standpunt ingenomen dat het voornemen tot vervanging van het in 1988 afgebrande pand is vervallen en heeft deswege de – naar tussen partijen niet in geschil is – in 1988 terecht gevormde vervangingsreserve volledig aan de winst toegevoegd. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt uitsluitend nog verdeeld, of de voormelde aankoop van het pand beschouwd kan worden als vervanging van het in 1988 teloorgegane bedrijfspand, zoals belanghebbende verdedigt doch de inspecteur bestrijdt. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 5.3. Daaraan is mondeling namens belanghebbende toegevoegd – zakelijk weergegeven –: 5.3.1. Het pand was eigendom van een vennootschap waarvan de aandelen werden gehouden door de beide aandeelhouders van belanghebbende en een derde. 5.3.2. De resultaten van Lundia waren in de jaren voor 1990 niet goed. 5.3.3. Na de brand is een gedeelte van de activiteiten aan de c-straat ondergebracht in het pand. Daar was toen nog wel ruimte. In de loop van 1988 en 1989 ontstond daar meer ruimte. Uiteindelijk zijn alle activiteiten van de Groep in het pand ondergebracht en die situatie is gebleven. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat als de in geding zijnde vraag ten gunste van belanghebbende moet worden beantwoord, de correctie geheel moet vervallen ten gevolge van de afboeking alsdan van de vervangingsreserve op de aankoopprijs van het pand. 6.2. Vaststaat dat op het tijdstip waarop het pand aan de c-straat afbrandde, belanghebbende het pand reeds in gebruik had uitsluitend ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van de Groep. Er bestaat derhalve geen enkel causaal verband tussen het afbranden van voornoemd pand en het sluiten van een huurovereenkomst door belanghebbende betreffende het pand. 6.3. Het is voorts aannemelijk – belanghebbende heeft de desbetreffende stelling van de inspecteur onvoldoende weersproken – dat ten tijde van het nemen van de beslissing door belanghebbende het pand aan te kopen, reeds vaststond dat alle bedrijfsactiviteiten van de toen nog bestaande Wscale eenheid in het pand zouden worden ondergebracht en dat het pand aan de c-straat niet meer zou worden herbouwd. 6.4. De onder de vaststaande feiten geschetste gang van zaken komt er in feite op neer dat tot het onmiddellijk aan de brand voorafgaande tijdstip de bedrijfsactiviteiten van de Groep in een aantal vestigingen plaatsvonden, waaronder het eigen pand aan de c-straat en het gehuurde pand, dat het aanvankelijke plan het afgebrande pand door een ander te vervangen is achterhaald door de nadien opgetreden inkrimping van de bedrijfsactiviteiten en dat belanghebbende het (enige) pand waarin tegen het einde van het onderhavige jaar inmiddels alle bedrijfsactiviteiten definitief waren geconcentreerd, heeft aangekocht. Aldus kan de aankoop van het pand voor de toepassing van artikel 14 van de Wet niet als vervanging van het in 1988 afgebrande pand worden aangemerkt (HR BNB 1997/199). 6.5. Ten overvloede overweegt het hof het volgende. De inspecteur heeft gemotiveerd en onvoldoende door belanghebbende weersproken gesteld, dat in verband met de beoogde reorganisatie van de Groep, bij de aankoop het pand reeds bestemd was om aan een derde te worden verhuurd. Onder deze omstandigheden kan, nu het afgebrande pand binnen de Wscale eenheid en dus voor eigen gebruik aangewend werd, van het pand, bestemd immers voor verhuur aan derden, niet gezegd worden dat het eenzelfde economische functie gaat vervullen als het afgebrande pand (HR BNB 1997/189). Ook deze grond is een belemmering voor de door belanghebbende voorgestane afboeking. 7. Slotsom Het beroep is ongegrond. 8. Proceskosten Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. 9. Beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan te Arnhem op 26 augustus 1998 door mr N.E. Haas, als voorzitter, mr Nijman en mr Wolt, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (N.E. Haas) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 26 augustus 1998