Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1339

Datum uitspraak1998-06-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/20968
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem zevende enkelvoudige belastingkamer nr. 97/20968 Proces-verbaal mondelinge uitspraak belanghebbende : *X te : *Z ambtenaar : de inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen *P aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift tegen de aanslag in de soort belasting : vermogensbelasting jaar : 1996 mondelinge behandeling : op 19 mei 1998 te Arnhem door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier waarbij verschenen : belanghebbende en zijn gemachtigde *, alsmede de inspecteur voornoemd gronden: 1. Bij het doen van aangifte heeft belanghebbende aanvankelijk het standpunt ingenomen dat zijn (tweede) in een villapark gelegen eigen woning, plaatselijk bekend als *a-weg 127 te *Q, (hierna: de woning) een waarde had van ƒ 300.000,–. 2. Belanghebbende heeft nader het standpunt ingenomen dat de in aanmerking te nemen waarde van de woning slechts ƒ 218.000,– bedraagt. Hij baseert zich daarbij op een op de woning betrekking hebbende waardebeschikking in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-beschikking) d.d. 28 februari 1997. Volgens de WOZ-beschikking bedraagt de waarde van de woning per 1 januari 1993 ƒ 190.000,–. Belanghebbende berekent de nader door hem verdedigde waarde door het bedrag van ƒ 190.000,– te vermeerderen met een opslagpercentage van 15. 3. Met betrekking tot de heffing van de vermogensbelasting over het onderhavige jaar, is de waardering in het kader van de Wet waardering onroerende zaken niet bindend. Belanghebbende kan niet een in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen aan de bij de invoering van de Wet waardering onroerende zaken door de belastingdienst in het kader van haar voorlichtende taak gevoerde informatiecampagne. Dit geldt te meer nu door de inspecteur ter zitting onweersproken is gesteld dat die informatiecampagne betrekking had op de aangiften over 1997. Ook de omstandigheden dat aan de invoering van de Wet waardering onroerende zaken veel tijd en geld is besteed en dat vele gemeenten nog eigen publiciteitscampagnes hebben gevoerd, rechtvaardigen niet een in rechte te honoreren vertrouwen dat de waarde volgens de WOZ-beschikking ook moet worden gehanteerd in jaren waarvoor die beschikking niet bindend is. 4. Belanghebbende heeft met betrekking tot de woning op 2 december 1993 een koop–/aannemingsovereenkomst gesloten voor een bedrag van ƒ 293.000,– welk bedrag als volgt is onderverdeeld: 1. grondkosten en bijkomende kosten (inclusief BTW) ƒ 57.500,– 2. aandeel in de gemeenschap (inclusief BTW) ƒ 1,– 3. de aanneemsom (inclusief BTW) ƒ 235.499,–. 5. De inspecteur heeft een kopie overgelegd van een fotorepresentatie van drie medio 1997 te koop staande woningen van hetzelfde type als dat van belanghebben de met dien verstande dat die woningen, anders dan de woning van belanghebbende, niet beschikken over een ligplaats voor het pand. De drie woningen stonden te koop voor onderscheidenlijk ƒ 285.000,–, ƒ 289.000,– en ƒ 299.500,– (alle prijzen vrij op naam). Met betrekking tot deze drie woningen stelt belanghebbende dat deze vraagprijzen een waarde in 1995 van circa ƒ 210.000,– inhouden, maar het hof kan de daartoe door hem gevolgde berekening als te globaal, niet als juist aanvaarden. 6. Voorts heeft de inspecteur gewezen op de omstandigheid dat in hetzelfde villapark in 1996 een woning is verkocht voor ƒ 380.000,– en in 1997 twee woningen zijn verkocht voor respectievelijk ƒ 550.000,– en ƒ 370.000,–, terwijl de waarde van die woningen per 1 januari 1993 in het kader van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld op onderscheidenlijk ƒ 199.000,–, ƒ 218.000,– en ƒ 200.000,–. Het betreft hier onroerende zaken die weliswaar op een aantal punten (zoals het hebben van een garage en/of extra kamer en de perceelsoppervlakte) verschillen van dat van belanghebbende maar die op zichzelf voor wat betreft de bouw vergelijkbaar zijn met belanghebbendes onroerende zaak. 7. Gelet op hetgeen is weergegeven onder (4), (5), eerste en tweede volzin, en (6) maakt de inspecteur aannemelijk dat de WOZ-beschikking de waarde in het economische verkeer van de woning per 1 januari 1996 niet juist weergeeft, en dat veeleer aannemelijk is dat de waarde in het economische verkeer van de woning op die datum – zoals de inspecteur betoogt – ƒ 300.000,– bedroeg. 8. Het beroep is ongegrond. proceskosten: Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken vindt het hof geen termen aanwezig. beslissing: Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de inspecteur. Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 1998 te Arnhem door mr drs F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Egberts als griffier. Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal. De griffier,Het lid van de voormelde kamer, (J.L.M. Egberts)(F.J.P.M. Haas) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 5 juni 1998