Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1365

Datum uitspraak1999-10-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers95/1232
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede enkelvoudige belastingkamer nummer 95/1232 U i t s p r a a k op het beroep van X te Z (hierna te noemen: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Chef bureau belastingen van de gemeente Zwolle (hierna: de ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de na te melden nahefWngsaanslag in de parkeerbelasting. 1. NahefWngsaanslag en bezwaar 1.1. De nahefWngsaanslag is opgelegd op 8 maart 1995 om 10.17 uur voor het parkeren met het voertuig gekentekend AA-BB-00 op het Bethlehemskerkplein en bedraagt ƒ 2 aan belasting en ƒ 65 aan in rekening gebrachte kosten. 1.2. Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de ambtenaar bij uitspraak van 8 juni 1995 de nahefWngsaanslag gehandhaafd. 2. Geding voor het hof 2.1. Het beroepschrift is ter grifWe ontvangen op 20 juli 1995. 2.2. Tot de stukken van het geding behoren het vertoogschrift en de daarin genoemde bijlagen alsmede de conclusies van re- en dupliek met de daarin genoemde bijlagen. 2.3. In het vertoogschrift en in de conclusie van dupliek heeft de ambtenaar te kennen gegeven dat wat hem betreft een mondelinge behandeling niet noodzakelijk is. Belanghebbende heeft op 23 januari 1996 de conclusie van repliek ingediend ‘die de mondelinge toelichting vervangt’. 2.4. Van de ambtenaar zijn op 9 mei 1996, 14 januari 1997 en 3 februari 1999 schriftelijke inlichtingen ingewonnen. Daarop is artikel 14, lid 1, onderdeel 2?, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken toegepast en is artikel 16 van die wet overeenkomstig toegepast. 2.5. Op 3 april en 12 november 1996 en op 26 maart 1997 heeft belanghebbende het hof schriftelijk verzocht, geen mondelinge behandeling te houden. 2.6. Geen van de partijen is teruggekomen van haar toestemming tot het doen van uitspraak zonder mondelinge behandeling. 2.7. De desbetreffende briefwisseling maakt deel uit van de gedingstukken. 3. Conclusies van partijen 3.1. Belanghebbende verzoekt de nahefWngsaanslag te vernietigen. 3.2. De ambtenaar concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. De vaststaande feiten 4.1. Op de voormelde plaats en tijd heeft belanghebbende met het voormelde motorrijtuig geparkeerd. 4.2. Op die plaats moest de parkeerbelasting worden voldaan door het in werking stellen van een automaat die erop was ingericht na betaling een kaartje af te geven. 5. Het geschil en de standpunten van partijen 5.1. Partijen houdt verdeeld, of de nahefWngsaanslag terecht is opgelegd. 5.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. 6. Beoordeling vooreerst ambtshalve 6.1. Uit een op 19 juli 1999 ter grifWe ontvangen overdruk van bladzijde 11 van DE PEPERBUS van woensdag 8 februari 1995 blijkt dat daar is bekendgemaakt, dat bij besluit van gedeputeerde staten van Overijssel van 6 januari 1995 de Verordening op de hefWng en invordering van parkeerbelastingen is goedgekeurd, deze verordening kosteloos kan worden ingezien in het Stadhuis bij de balie van het bureau Belastingen (ingang Lombardstraat 6) en dat daarvan tegen betaling afschriften verkrijgbaar zijn. 6.2. Deze bekendmaking voldoet op zichzelf aan de eis van artikel 139 van de Gemeentewet. 6.3. Nageheven is evenwel het uurtarief dat ter plaatse geldt volgens de tarieventabel die behoort bij de Verordening tot wijziging van de Verordening op de hefWng en invordering van parkeerbelastingen 1991. Deze wijzigingsverordening is vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 1995, goedgekeurd door gedeputeerde staten voornoemd onder nummer WFB95/4638 op 9 januari 1996. Deze goedkeuringsdatum is niet de in de voormelde bekendmaking vermelde. 6.4. Daar in die bekendmaking het betrokken besluit enkel is aangeduid met de goedkeuringsdatum, moet het ervoor worden gehouden dat de onder 6.3 bedoelde wijzigingsverordening niet naar behoren is bekendgemaakt. 6.5. Dit brengt volgens het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 1999, nr. 33 663 (BNB 1999/270*), mede dat het laatstelijk vóór 1994 vastgestelde en goedgekeurde tarief is blijven gelden. Aangezien bij het vertoogschrift een afschrift van de oorspronkelijke verordening uit 1991 is overgelegd zonder de daarvan volgens artikel 5 deel uitmakende tarieventabel en deze ook bij de ingewonnen inlichtingen niet is overgelegd, valt uit de stukken het toepasselijke tarief niet te achterhalen, zodat ook de nahefWngsaanslag daaraan niet kan worden getoetst. 6.6. Het bij het vertoogschrift wel overgelegde afschrift van de Verordening tot wijziging van de Verordening op de hefWng en invordering van parkeerbelastingen 1991, vastgesteld bij raadsbesluit van 22 november 1994, draagt aan de achterzijde wel het gestempelde en van handtekeningen van de voorzitter en de grifWer van gedeputeerde staten voorziene relaas van goedkeuring, doch dit vermeldt geen datum en geen kenmerk. 6.7. Het vorenstaande brengt mede dat de nahefWngsaanslag niet in stand kan blijven. 7. Beoordeling van het geschil 7.1. Parkeerbelasting die op aangifte moet worden voldaan kan worden nageheven indien en voor zover deze niet is betaald. Dit volgt uit artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. 7.2. In bezwaar heeft belanghebbende gesteld dat zij na aankomst ter plaatse om 9.45 uur een gulden in de automaat heeft geworpen. De juistheid van haar stelling dat de automaat toen niet naar behoren werkte, kan in het midden blijven. Nageheven is het uurtarief van ƒ 2. Indien ter plaatse voor één gulden slechts een half uur kon worden geparkeerd en bij de aanvang van het parkeren om 9.45 uur belasting naar het halfuurtarief op aangifte was voldaan, zou daarmee de parkeerbelasting die voor het parkeren om 10.17 uur verschuldigd was niet zijn betaald. 8. Slotsom Het beroep is ongegrond. Wegens de onder 6 weergegeven bevindingen kan de nahefWngsaanslag echter niet in stand blijven. 9. Proceskosten In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten Wscale procedures kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 10. Beslissing Het gerechtshof: – vernietigt de uitspraak van de ambtenaar en de daarbij gehandhaafde nahefWngsaanslag; – gelast de ambtenaar aan belanghebbende het door haar gestorte grifWerecht van ƒ 40,– te vergoeden. Aldus gedaan te Arnhem op 18 oktober 1999 door mr Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Snoijink als grifWer. (W.J.N.M. Snoijink) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 18 oktober 1999 Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het college van burgemeester en wethouders binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1.Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2.Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3.Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a.de naam en het adres van de indiener; b.de dagtekening; c.een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d.de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie door de belanghebbende zal de grifWer van de Hoge Raad een grifWerecht heffen, dat thans ƒ 160 bedraagt. Indien het college dat beroep instelt, wordt van de gemeente een grifWerecht van ƒ 630 geheven indien de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.