Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA1438

Datum uitspraak1999-03-10
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers97/21891
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem Tweede meervoudige belastingkamer nummer 97/21891 U i t s p r a a k op het beroep van *X te *Z, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren *P op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan hem voor het jaar 1993 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar, geding voor het Gerechtshof te Leeuwarden, in cassatie en na verwijzing 1.1. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 73.019,––. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit Gerechtshof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 60.789,––. 1.4. De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. 1.5. De Hoge Raad heeft bij arrest van 24 september 1997, nr. 32.611, BNB 1998/20, (hierna: het arrest) de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van het arrest. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om schriftelijk op het arrest te reageren. De Inspecteur heeft naar aanleiding van het arrest een conclusie ingediend. 1.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 januari 1999 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord * de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 17 december 1998 per aangetekende post verzonden oproeping, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennis gegeven van plaats, dag en uur der mondelinge behandeling. 2. Feiten 2.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar de in 1.3. bedoelde uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden en naar onderdeel 3.1. van het arrest. 2.2. Voorts stelt het Hof op grond van de gedingstukken als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.3. Belanghebbende is sinds eind 1991 in dienstbetrekking werkzaam bij de Dienst *a van de gemeente *Q. Belanghebbende volgde in 1990 en 1991 opleidingen voor makelaar in onroerend goed, woningfinanciering en bouwkunde. 2.4. Samen met *A, heeft belanghebbende in 1993 drie kort daarvoor aangekochte woningen te *Q verkocht, te weten *b-straat, c-straat en d-straat. De netto-opbrengst is volgens afspraak gelijkelijk onder hen verdeeld. De leveringsakten zijn wegens verhindering van belanghebbende getekend door zijn echtgenote. De woningen zijn in de tussentijd niet verhuurd geweest en ook niet bewoond. 2.5. Op belanghebbende en *A rustte op grond van de verkoopakte van het pand *c-straat de verplichting om een bijdrage te leveren in de kosten van vervanging van vloerdelen. Die te betalen bijdrage is ƒ 12.000,––. 2.6. De Inspecteur heeft het bij belanghebbende als inkomsten uit arbeid buiten dienstbetrekking belaste bedrag van ƒ 12.230,–– berekend als volgt: a. *b-straat (niet in geschil) ƒ 1.560,–– b. *c-straat aankoop 290193 voor ƒ 67.500,–– verkoop 150493 voor ƒ 75.000,–– (incl. ƒ 5.000 roerende zaken) --------------- brutovoordeel ƒ 7.500,–– aankoopkosten ƒ 1.796,–– (ƒ 1743 +ƒ 220 minus ƒ 167) --------------- nettovoordeel ƒ 5.704,–– voordeel belanghebbende 50% ƒ 2.852,–– c. *d-straat aankoop 260293 voor ƒ 75.000,–– verkoop 040593 voor ƒ 92.500,–– (incl. ƒ 7.500 roerende zaken) ----------------- brutovoordeel ƒ 17.500,–– aankoopkosten ƒ 1.862,04 (ƒ 2.056,03 minus ƒ 193,99) ----------------- nettovoordeel ƒ 15.637,96 voordeel blh 50% (afgerond) ƒ 7.818,–– --------------- Totale voordeel belanghebbende ƒ 12.230,–– 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Na verwijzing is tussen partijen uitsluitend in geschil het antwoord op de volgende vragen: -Is het bedrag van ƒ 12.230,–– door de Inspecteur terecht als inkomsten uit andere arbeid aangemerkt of is sprake – zoals belanghebbende stelt en de Inspecteur betwist – van opbrengsten van louter speculatieve aard ? -Indien sprake is van inkomsten uit andere arbeid dienen dan – zoals belanghebbende bepleit en de Inspecteur betwist - alsnog tot een bedrag van ƒ 6.250,–– uitgaven voor roerende zaken, althans de waarde daarvan, in mindering te komen op de opbrengsten van de woningen *c-straat en *d-straat én dient met betrekking tot de woning *c-straat tevens rekening te worden gehouden met een bedrag aan nagekomen kosten in verband met de in 2.4. bedoelde verplichting ? 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. De Inspecteur heeft daaraan ter zitting toegevoegd dat op blad 3 van de conclusie naar aanleiding van het arrest abusievelijk sprake is van inkomsten uit vermogen. Bedoeld is: inkomsten uit andere arbeid. Hij betwist nadrukkelijk dat door belanghebbende of *A roerende zaken in de woningen zijn gebracht. 3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de navorderingsaanslag primair tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 60.789,–– en subsidiair tot één van in ieder geval ƒ 64.769,––. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De Inspecteur heeft zich in zijn vertoogschrift op het standpunt gesteld dat artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van toepassing is omdat arbeid wordt verricht terzake van het aan- en verkopen van panden en omdat met deze arbeid opbrengsten worden beoogd die ook redelijkerwijs te verwachten zijn. 4.2. Van belastbaarheid op die grond kan pas sprake zijn indien die arbeid normaal vermogensbeheer te boven gaat en de aankoop is geschied met het oogmerk om een voorzienbaar voordeel te behalen [HR 8 juli 1998, nr. 33.310, BNB 1998/281]. De Inspecteur, op wie dienaangaande de bewijslast rust, heeft onvoldoende omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat in dit geval sprake is van dergelijke arbeid. 4.3. Ook uit de gedingstukken kunnen die omstandigheden niet worden geput. Belanghebbende heeft weliswaar in zijn pleitnota aan de orde gesteld dat hij, om de verkoopbaarheid van de woningen enigszins gunstig te beïnvloeden, een aantal roerende zaken heeft gekocht danwel van de eigen zolder heeft meegenomen, doch de Inspecteur heeft - ter zitting in Arnhem daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - betwist dat deze inrichtingsactiviteiten zijn geschied. Het Hof mag, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat kosten (in natura) zijn gemaakt, dan ervan uitgaan dat die activiteiten niet hebben plaatsgevonden, aangezien reeds ter zitting van 2 mei 1996 bij het Gerechtshof te Leeuwarden door de Inspecteur is gesteld dat de volledige opbrengst van de roerende zaken tot belanghebbendes inkomen behoort en zich te dezen dus niet een geval voordoet als bedoeld in HR 18 maart 1998, nr. 33.256, BNB 1998/156. De uit de stukken blijkende plaatsing van advertenties in de krant behoort tot de activiteiten die te rangschikken zijn onder normaal vermogensbeheer. 4.4. Aan de orde is dan vervolgens de vraag of op andere gronden tot belastbaarheid van het voordeel moet worden geconcludeerd. De Inspecteur heeft in zijn vertoogschrift tevens gesteld, en door belanghebbende is niet weersproken, dat bij de aankoop van de woningen reeds de bedoeling voorzat ze weer met voordeel te verkopen en heeft vervolgens met hetgeen door hem in het vertoogschrift is gesteld kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de meer dan gemiddelde speciale kennis en ervaring van belanghebbende en *A, opgedaan tijdens hun dagelijkse werkzaamheden en gedurende de door hen gevolgde opleidingen, een gewichtige factor heeft gevormd bij de verwerving van het voordeel. 4.5. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota die opvatting betwist. Hij stelt geen voorsprong ten opzichte van anderen te hebben gehad. Het Hof acht evenwel, mede gelet op grond van de hiervoor onder 2.3. genoemde feiten, de Inspecteur erin geslaagd zijn standpunt aannemelijk maken. Met dit oordeel brengt het Hof tevens tot uitdrukking dat de voordeelsverwachting op meer is gebaseerd dan op algemeen bekende omstandigheden. De “vele malen grotere” kennis van *A moet aan belanghebbende worden toegerekend (HR 2 oktober 1957, nr. 13323, BNB 1957/294). 4.6. In casu is derhalve op deze grond sprake van inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, lid 1, onderdeel b, van de Wet. 4.7. Gelet op het onder 4.3. overwogene kan op de inkomsten niet een bedrag in mindering worden gebracht wegens inrichting van de woningen. Evenmin is aftrek mogelijk van de kosten gemaakt voor de vervanging van vloerdelen in het pand aan de *c-straat, aangezien, na betwisting door de Inspecteur, niet is komen vast te staan dat in 1993 voor die doeleinden uitgaven zijn gedaan tot de door belanghebbende aangegeven bedragen. 4.8. Het beroep is ongegrond; de uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. Beslissing Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak. Aldus gedaan te Arnhem op 10 maart 1999 door mr Van Schie, voorzitter, en mrs. Röben en Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. Den Ouden als griffier. (R. den Ouden) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 10 maart 1999.