Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2053

Datum uitspraak1996-10-02
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers31301
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de naamloze vennootschap N.V. X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 28 april 1995 betreffende na te melden naheffingsaanslag in de omzetbelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1987 tot en met 31 december 1991 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van ƒ 78.426,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. 3. Beoordeling van de middelen van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende heeft in het tijdvak van naheffing haar werknemers in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een zogenoemd PC-privéproject; voor het gebruik van een ter beschikking gestelde standaard- computerconfiguratie inclusief software ter waarde van ƒ 4.955,--, exclusief omzetbelasting, betaalde elke werknemer in totaal ƒ 743,--, inclusief omzetbelasting. Met het PC-privéproject was een zakelijk belang van belanghebbende gediend, te weten het vertrouwd raken van de werknemers met het gebruik van een computer. Bij gebreke van een PC-privéproject zouden de kosten van een computeropleiding per werknemer ƒ 4.767,-- hebben bedragen. Haar bijdrage in de aan de deelnemer verstrekte computer, na aftrek van de eigen bijdrage en de overnamesom na een periode van 36 maanden, berekent zij op ƒ 4.083,--. De met betrekking tot de loonbelasting bevoegde inspecteur heeft bij brief van 25 juli 1988 aan belanghebbende laten weten aan de door haar met de werknemers getroffen regeling geen gevolgen ten aanzien van de loonbelasting en de premieheffing volksverzekeringen te verbinden. Belanghebbende heeft de totale op de aanschaf van de computers drukkende voorbelasting, ten bedrage van ƒ 54.925,--, in aftrek gebracht. De omzetbelasting ter zake van de eigen bijdrage van de deelnemers heeft zij op aangifte voldaan. Het verschil, ƒ 45.083,--, heeft de Inspecteur bij de onderhavige naheffingsaanslag nageheven, zich op het standpunt stellende dat de aftrek van dit bedrag ingevolge artikel 1, lid 1, aanhef en onder c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het Besluit) is uitgesloten. 3.2. Het Hof heeft, na vooropgesteld te hebben dat belanghebbende onmiskenbaar zakelijk belang heeft bij het gebruik van computers voor privé-doeleinden thuis, alsmede bij het volgen van computercursussen door het personeel, geoordeeld dat de computers in de zin van artikel 1, lid 1, aanhef en onder c, van het Besluit worden gebezigd voor persoonlijke doeleinden van de deelnemende werknemers, voor wie geen verplichting bestaat om thuis met behulp van de computer voor belanghebbende werkzaamheden te verrichten. Het Hof heeft voorts overwogen dat de omstandigheid dat de voor rekening van belanghebbende blijvende kosten van het PC-privéproject dienstbaar zijn aan haar bedrijf, niet eraan in de weg staat dat de prestaties waarvoor die uitgaven zijn gedaan, betrekking hebben op de persoonlijke doeleinden van de werknemers. 3.3.1. Middel 1 bestrijdt de hiervóór in 3.2 weergegeven oordelen met het betoog dat door belanghebbende slechts is beoogd in direct aan de bedrijfsvoering dienstbare behoeften te voorzien. Het betoog faalt echter, aangezien het Besluit de aftrek van omzetbelasting drukkende op goederen en diensten uitsluit op grond van het feitelijk gebruik dat van deze goederen en diensten in de persoonlijke sfeer wordt gemaakt, en dit feitelijk gebruik naar 's Hofs - feitelijk en niet onbegrijpelijk en derhalve in cassatie niet met vrucht te bestrijden - oordeel bestaat in het gebruik van de computers voor persoonlijke doeleinden van de deelnemende werknemers. Voor zover het middel dat oordeel bestrijdt, kan het derhalve niet tot cassatie leiden. 3.3.2. Voor zover middel 1 stelt dat de terbeschikkingstelling van computers aan haar werknemers overeenkomt met het laten volgen van computercursussen, zodat zij op grond van onderdeel 3 van de Resolutie van 30 mei 1984, nr. 283-18 481, laatstelijk herdrukt bij Resolutie van 23 februari 1987, nr. 286- 19 462 (Vakstudie Nieuws 1987, blz. 564) op de voet van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 de in geding zijnde omzetbelasting in aftrek mag brengen, faalt het, nu die Resolutie slechts ziet op cursussen, en niet op alternatieven daarvoor. 3.4. Middel 2 beroept zich op vertrouwen gewekt door de brief van de met betrekking tot de loonbelasting bevoegde inspecteur van 25 juli 1988. Het middel kan niet tot cassatie leiden, aangezien een belastingplichtige niet erop kan vertrouwen dat de Inspecteur voor de toepassing van het Besluit zal handelen overeenkomstig een toezegging die uitsluitend voor de heffing van de loonbelasting is gedaan. 4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 2 oktober 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren Bellaart, De Moor, Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.