Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2919

Datum uitspraak1999-11-03
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers34122
Statusgepubliceerd


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 februari 1998 betreffende na te melden aanslag in de precariobelasting. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak van 19 juni 1996 tot 19 juli 1996 een aanslag in de precariobelasting van de gemeente Haarlem opgelegd ten bedrage van f 32,40, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het Hoofd van de afdeling Economische Zaken van de gemeente is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Het Hoofd heeft een vertoogschrift ingediend. Bij brief van de Griffier van de Hoge Raad van 3 juni 1999 zijn inlichtingen gevraagd aan de Gemeentesecretaris van de gemeente Haarlem betreffende de Precariobelasting en rechtenverordening 1996. Deze heeft bij brief van 26 juli 1999 geantwoord. 3. De Verordening De te dezen van belang zijnde bepalingen van de Precariobelasting en rechtenverordening 1996 luiden: “Artikel 2 Aard van de heffing, belastbaar feit 1. Op grond van deze verordening worden onder de naam “precariobelasting” of “rechten” belastingen en rechten geheven ter zake van: (...) c. het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. Artikel 3 Belastingplicht De belastingen en rechten worden geheven van: (...) 3. Degene van wie of voor wie de in artikel 2 lid 1 onder c bedoelde voorwerpen aanwezig zijn (...).” 4. Beoordeling van het middel 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende verhuurt verplaatsbare toiletgebouwtjes, zogenaamde toilet-units, aan derden. Zij plaatst de units op een door de huurder aangewezen plaats, en zorgt gedurende de huurperiode voor het schoonmaken. In het tijdvak van aanslag waren twee units geplaatst op voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond. 4.2. In een geval als het onderhavige kan zowel de eigenaar als de huurder worden aangemerkt als degene die een voorwerp heeft boven gemeentegrond in de zin van artikel 228 van de Gemeentewet (tekst 1996) en artikel 2, lid 1, letter c, van de Verordening. Het is dan ook niet in strijd met voormeld artikel van de Gemeentewet dat in artikel 3, aanhef, van de Verordening de mogelijkheid wordt geboden dat de eigenaar in de precariobelasting wordt betrokken. Het middel, dat van een andere opvatting uitgaat, faalt derhalve. 5. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 6. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Dit arrest is op 3 november 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Beukenhorst, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Fase, en op die datum in het openbaar uitgesproken. De voorzitter verleent op de voet van artikel 5, lid 3, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken alsnog vermindering van het ter zake van het beroep verschuldigde recht. Het teveel betaalde griffierecht van f 225,-- wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.