Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4060

Datum uitspraak1998-12-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersBK-97/00067
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE derde meervoudige belastingkamer 9 december 1998 nummer BK-97/00067 UITSPRAAK op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid P van de Belastingdienst, betreffende na te noemen naheffingsaanslag. 1. Naheffingsaanslag en bezwaar 1.1. Blijkens aanslagbiljet, met dagtekening 26 oktober 1995 en aanslagnummer 001, is aan belanghebbende opgelegd een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 1990 tot en met 31 december 1992. 1.2. De nageheven belasting beloopt een bedrag van ¦ 181.089, over welk bedrag geen verhoging is toegepast. 1.3. De naheffingsaanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is van belanghebbende door de griffier een griffierecht geheven van ¦ 75. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 23 september 1998, gehouden te 's-Gravenhage. Aldaar zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde, M, tot zijn bijstand vergezeld van N, alsmede namens de Inspecteur O. 2.3. Ter zitting is namens belanghebbende een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inhoud van de pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. 2.4. Voorts zijn ter zitting van de zijde van belanghebbende twee stukken en van de zijde van de Inspecteur één stuk overgelegd, zulks zonder bezwaar van de tegenpartij, aan wie ter zitting de gelegenheid is gegeven van de inhoud van de stukken respectievelijk het stuk kennis te nemen en zich daarover uit te laten. De drie stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier als zodanig gekenmerkt. 2.5. Op een daartoe door het Hof ter zitting aan belanghebbende gedaan verzoek, zijn door belanghebbende nog zeven stukken toegezonden. De Inspecteur heeft van zijn kant ter zitting desgevraagd ermee ingestemd dat de stukken worden geacht ter zitting te zijn overgelegd. De zeven stukken, waarvan de inhoud eveneens als hier ingelast moet worden aangemerkt, zijn door de griffier als zodanig gekenmerkt. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende houdt zich bezig met het beleggen in en de aan- en verkoop van onroerende zaken. Voor de in dat kader verrichte activiteiten is zij ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). 3.2. Blijkens een notariële akte van 12 juni 1990 heeft belanghebbende gekocht en in eigendom verkregen het appartementsrecht betreffende het appartement, plaatselijk bekend als a-laan 1-3 te Z (hierna: het appartement). 3.3. Het appartement maakt deel uit van het gebouw, genaamd "A-residentie", dat bestaat uit achtenzeventig appartementen, zestien garages/bergingen, drieëndertig overdekte parkeerplaatsen, drieënzeventig bergingen, stadsverwarmingsruimte, twee gemeenschappelijke entrees met liften en trappenhuizen, alsmede een parkeerterrein met vierennegentig parkeerplaatsen. De appartementen hebben alle een woonbestemming en mogen uitsluitend voor woondoeleinden worden gebruikt. 3.4. Belanghebbende heeft het appartement volledig en op luxueuze wijze ingericht. Het aldus gemeubileerde appartement heeft zij met ingang van september 1991 verhuurd aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Y B.V. en Z B.V. (hierna tezamen aan te duiden als Y). Y houdt zich bedrijfsmatig bezig met activiteiten op het gebied van de ontwikkeling en de bouw van onroerende zaken. 3.5. Met betrekking tot deze verhuurprestatie hebben belanghebbende en Y gezamenlijk een verzoek gedaan als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, punt 5, van de Wet, welk verzoek door de Inspecteur is gehonoreerd. 3.6. Belanghebbende heeft de op de aanschaf en de inrichting van het appartement betrekking hebbende omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet in aftrek gebracht. 3.7. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. Aan de naheffing ligt de opvatting ten grondslag dat de in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, punt 5, van de Wet vervatte uitzondering op de vrijstelling niet van toepassing is ter zake van de verhuur van het appartement, zodat de op de aanschaf en de inrichting van het appartement betrekking hebbende omzetbelasting ten onrechte in aftrek is gebracht. Van het nageheven bedrag van ¦ 181.089 heeft ¦ 180.287 betrekking op die belasting. 3.8. Het controlerapport bevat onder meer de volgende passages: "X BV verhuurt een aantal gemeubileerde appartementen aan Y International BV en Y Bouwgroep BV (hierna Y). De appartementen betreffen a-laan 1-3 (A-residentie) en a-laan 5 (L). Het appartement in de A-residentie wordt vanaf september 1991 door Y gehuurd. Het appartement in de L werd tot ongeveer september 1992 door Y gehuurd. Beide appartementen worden ook wel aangeduid als het Y Hospitality Center (hierna YHC genoemd). Y gebruikt het YHC in hoofdzaak als luxe ontvangst- en verblijfruimte voor (potentiële) relaties. Er worden onder meer bijeenkomsten georganiseerd ter zake van het slaan van de eerste paal, het bereiken van het hoogste punt, de ondertekening van contracten, de oplevering van projecten. Daarnaast wordt het YHC ook gebruikt voor onder andere commissaris- en hoofddirectievergaderingen. Gesteld kan worden dat het YHC vaak gebruikt wordt voor min of meer informele contacten met relaties. Dit geschiedt in belangrijke mate in de avonduren en weekeinden. Voor dit soort contacten wordt het hoofdkantoor aan de b-singel minder representatief geacht. Bovendien vormt het in- en uitschakelen van de alarminstallatie een praktisch bezwaar tegen het 's avonds en in de weekeinden ontvangen van relaties op het hoofdkantoor. Y beschouwt het YHC als een visitekaart richting haar relaties. Hiertoe zijn de ruimten luxueus ingericht. De indeling van het YHC is in grote lijnen als volgt. Het appartement A-residentie heeft de oppervlakte van 2,5 appartementen. Dat wil zeggen, het geheel omvat 2,5 oorspronkelijke bouwnummers (83+½84 en ½84+½85). Het appartement zelf kan in twee afzonderlijk te gebruiken appartementen worden gesplitst door middel van een tussendeur. Dit kan gebeuren als in voorkomende gevallen Y twee verschillende groepen genodigden in het YHC wil onderbrengen. De kleinere van de twee ruimten is voorzien van een woonkamer met halfopen keuken, één slaapkamer en een badgelegenheid. Deze ruimte beslaat circa 1/3 van de totale oppervlak. De grotere van de twee ruimten is voorzien van een grote living met open haard, een grote luxe keuken en een afzonderlijke bijkeuken alsmede twee slaapkamers met elk een luxe badgelegenheid. Elke slaapkamer beschikt over een telefoon en een televisie. De oppervlakte beslaat naar schatting 2/3 van het geheel." en "Zoals (...) is vermeld wordt het YHC voornamelijk gebruikt voor representatieve doeleinden. Daarnaast wordt het YHC gebruikt voor onder meer commissaris- en hoofddirectievergaderingen. Om bovenstaande representatieve functie te kunnen vervullen is de A-residentie 1-3 als zeer luxueuze woonruimte ingericht." 3.9. Belanghebbende heeft aan de in het controlerapport vermelde bevindingen nog de volgende feiten toegevoegd: "Het YHC wordt niet permanent bewoond en wordt door meerdere mensen gebruikt. Er wordt regelmatig in het YHC vergaderd, zowel in de kleine als in de grote ruimte. De heer A gebruikt het appartement wel eens (1 à 2 nachten per maand) als hij in Nederland verblijft, indien het bezwaarlijk is 's avonds naar huis terug te gaan. Dit geldt ook voor andere (hoofd)directieleden." 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of het appartement als woning wordt gebruikt in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, punt 5, van de Wet, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. 4.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken, waaronder de eerdervermelde pleitnota. Zij hebben hun standpunten ter zitting toegelicht, doch aldaar aan hun in de stukken gegeven uiteenzettingen geen grieven of weren toegevoegd. 5. Conclusies van partijen 5.1. Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de naheffingsaanslag tot op ¦ 802. 5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 6. Overwegingen omtrent het geschil 6.1. Uit de tekst van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, punt 5, van de Wet is naar 's Hofs oordeel redelijkerwijs af te leiden dat de in die bepaling vervatte uitzondering op de vrijstelling niet geldt - voor zover hier van belang - indien de onroerende zaak een woning is en ook daadwerkelijk als woning wordt gebruikt. Omdat uit de wetsgeschiedenis niet zonder meer van een andere strekking blijkt, moet de tekst van de bepaling worden gevolgd. 6.2. Daar uit de feiten blijkt dat het appartement naar aard en inrichting geschikt en ook bestemd is om voor korte dan wel lange tijd te worden bewoond, gaat het Hof, met partijen, ervan uit dat het appartement een woning is. 6.3. De ter zake van de verhuur van het appartement voorliggende feiten en omstandigheden wijzen er naar 's Hofs oordeel onmiskenbaar op dat het appartement, overeenkomstig de kennelijke bedoeling van Y, niet alleen gedurende de gehele verhuurperiode voor specifieke woondoeleinden ter beschikking staat, maar ook geregeld voor die doeleinden wordt gebruikt. 6.4. Gelet op het overwogene in 6.2 en 6.3 brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat belanghebbende aannemelijk maakt dat het appartement niettemin niet als woning wordt gebruikt. Belanghebbende is er naar 's Hofs oordeel niet in geslaagd het van haar te verlangen bewijs te leveren. 6.5. Bij de vorming van zijn oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat Y het appartement speciaal ten behoeve van op haar bedrijf betrekking hebbende en daarmee samenhangende aangelegenheden heeft gehuurd, op zichzelf niet de conclusie rechtvaardigt dat het appartement niet als woning wordt gebruikt. Dit klemt temeer, omdat de desbetreffende aangelegenheden alle kennelijk van dien aard zijn, dat de daarmee gemoeide activiteiten kunnen plaatshebben zonder dat daarvoor enigerlei voorziening behoeft te worden getroffen die erop wijst dat het appartement, geheel of gedeeltelijk, anders wordt gebruikt dan als woning. De Inspecteur heeft wat dat betreft terecht betoogd, zo begrijpt het Hof, dat het in feite gaat om activiteiten die evenzogoed bij de directieleden thuis zouden kunnen plaatshebben. 6.6. Belanghebbende heeft ook een beroep gedaan op de uitzondering op de vrijstelling in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, punt 2, van de Wet in samenhang met die in artikel 13, B, onderdeel b, punt 1, van de Zesde richtlijn inzake omzetbelasting. Ter ondersteuning van dat beroep heeft zij onder andere gewezen op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 12 februari 1998, zaak C-346/95 (E. Blasi/Finanzamt München I), waarin is beslist - voor zover hier van belang - dat het verstrekken van accommodatie van korte duur aan vreemden belastbaar is als een handeling, bestaande in het verstrekken van accommodatie in sectoren met een soortgelijke functie als het hotelbedrijf. Belanghebbendes beroep faalt naar 's Hofs oordeel, reeds omdat in dit geval geen sprake is van verhuur voor een korte periode. 6.7. De enkele omstandigheid dat van het appartement gedurende de verhuurperiode telkenmale feitelijk slechts voor een korte periode gebruik wordt gemaakt door niet steeds dezelfde personen, die bovendien allen over een eigen woning beschikken, doet aan dat oordeel niet af. Het gaat immers om de periode dat het appartement aan Y ter beschikking staat, en van die periode kan niet worden gezegd, het tegendeel is niet gesteld of gebleken, dat die kort is. Daar komt bij, gelet op de feiten, dat het appartement ook aan de directieleden van Y in beginsel te allen tijde ter beschikking staat, bijvoorbeeld om er te overnachten. 6.8. De stelling van belanghebbende dat slechts van het gebruik als woning sprake is, indien de huurder zijn maatschappelijke middelpunt naar de woning heeft overgebracht, faalt naar 's Hofs oordeel evenzeer. Die stelling geeft immers blijk van een te beperkte uitleg van wat onder gebruik als woning in de zin van de onderhavige bepaling moet worden verstaan. 6.9. Het vorenoverwogene voert het Hof tot de gevolgtrekking dat het appartement niet alleen een woning is, maar ook daadwerkelijk als woning wordt gebruikt, zodat de in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, punt 5, van de Wet vervatte uitzondering op de vrijstelling niet geldt ter zake van de verhuur van het appartement. Voor dat geval staat vast dat de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. 6.10. Het beroep van belanghebbende is ongegrond. Bijgevolg moet worden beslist als na te melden. 7. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. 8. Beslissing Het Hof bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus vastgesteld op 9 december 1998 door mrs. H.L. Krans, vice-president, J.T. Sanders en U.E. Tromp, raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier mevrouw mr. W.A. Mak. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: [Zie ook arrest HR nummer 35019 (red.)]