Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA4671

Datum uitspraak1995-02-28
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers921281
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM BELASTINGKAMER Nr. 921281 Het gerechtshof te Arnhem, tweede enkelvoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van *X, wonende te *Z, ingekomen op 25 juni 1992 en gericht tegen de uitspraak van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo (hierna: b en w) van 27 april 1992 op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem voor het jaar 1988 opgelegde aanslag in de bouwgrondbelasting complex *a; Gezien de overige stukken, waaronder een afschrift van de Verordening op de heffing en invordering van bouwgrondbelasting complex *a, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 17 december 1987, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 10 september 1990, nr. 90.019375, in werking getreden op 1 januari 1988, en laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 24 januari 1991, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 1 juli 1991, nr. 91.006056 (hierna: de Verordening), de door de gemachtigden van elk van beide partijen overgelegde notities -bij de pleitnota van de gemachtigde van b en w is één bijlage gevoegd- van hun bij de mondelinge behandeling gehouden pleidooien, welke als in deze uitspraak ingelast moeten worden beschouwd, het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak alsmede een verzoek van de gemachtigde van belanghebbende de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke; Gehoord ter zitting van 14 december 1994 te Arnhem *A, als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door *B, directeur van *X B.V., gevestigd te *Z, alsmede *C, als gemachtigde van b en w, bijgestaan door *D, als ambtenaar werkzaam bij de bestuursdienst van de gemeente Ermelo; Overwegende, dat bij de uitspraak waarvan beroep, de voormelde aanslag, berekend naar een klassificatie-oppervlakte van 2595 m², is gehandhaafd; Overwegende, dat belanghebbende, naar het hof verstaat, in beroep verzoekt primair onverbin-dendverklaring van de Verordening, subsidiair vernietiging van de aanslag en meer subsidiair vermindering van de aanslag, terwijl b en w concluderen tot bevestiging van de uitspraak; Overwegende, dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende als voor dit geding vaststaand kan worden aangemerkt: 1.1. Op 1 januari 1988 -het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt- had belanghebbende krachtens zakelijk recht het genot van de aan het *ab-veld gelegen onroerende zaak, kadastraal bekend sectie K, nr. *. 1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de bouwgrondbelasting complex *a opgelegd ten bedrage van f 340.800,60. 1.3. Belanghebbende verzocht in zijn bezwaarschrift b en w de onderwerpelijke belasting te heffen in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende twintig jaar in de zin van artikel 7 van de Verordening bouwgrondbelasting complex *a (hierna: de Verordening). Bij brief d.d. 29 mei 1991 hebben b en w aan belanghebbende medegedeeld dat de belasting jaarlijks wordt geheven en dat de onderwerpelijke aanslag wordt verminderd tot een ten bedrage van f 32.169,17 aan belasting. 1.4. B en w hebben bij ambtshalve beslissing d.d. 27 oktober 1994 de verschuldigde belasting kennelijk nader vastgesteld op (11.130 m² x f 30,44 =) f 338.797,20 en het jaarlijks te betalen bedrag op f 31.980,06. De onderwerpelijke aanslag is derhalve nader verminderd tot laatstgenoemd bedrag aan belasting. 1.5. Door of met medewerking van het gemeentebe-stuur van Ermelo zijn, dan wel worden, in het kader van het bestemmingsplan *a de volgende, in artikel 1, lid 2, van de Verordening genoemde, voorzieningen van openbaar nut getroffen: "a. het verwerven en/of beschikbaar stellen van onroerend goed benodigd voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut; b. het verrichten van grondwerken met inbegrip van het egaliseren, ophogen en afgraven van de gronden welke benodigd zijn voor de voorzieningen van openbaar nut; c. de aanleg c.q. verbetering van wegen; d. de aanleg van groenvoorzieningen; e. de aanleg van straatverlichting en brandkranen met de benodigde aansluitingen;". 1.6. B en w stellen dat ten aanzien van de onderwerpelijke onroerende zaak met name het volgende van belang is: a. aankoop van gedeelten van de *b-weg van particulieren, b. verbreding en verbetering van de *b-weg, c. aanleg en uitbreiding van de straatverlichting, en d. aanleg van het *ab-veld. 1.7. Belanghebbende voert aan dat hij zelf zorg droeg voor ontsluitings- en verhardingswerkzaam-heden van het *ab-veld alsmede voor de aanleg van riolering. In verband met belanghebbendes weegbrug stelt belanghebbende dat het tracé van het *ab-veld een zodanige loop zal hebben dat deze onvoldoende toegankelijk is voor het gebruikelijke vrachtverkeer ter plaatse. In zoverre is er volgens belanghebbende ook geen voordeliger positie. Daarnaast wordt bestreden dat voorzieningen zoals de aanleg van de *d-weg en dergelijke belanghebbendes onroerende zaak in een voordeliger positie brengen. Ten aanzien van de *b-weg stelt belanghebbende dat met hem is overeengekomen de desbetreffende kosten niet in de heffing te betrekken; Overwegende, dat het tussen partijen bestaande geschil de vragen betreft a. of de Verordening onverbindend is, b. of b en w handelden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, c. of belanghebbendes perceel door de getroffen voorzieningen niet in een voordeliger positie is komen te verkeren, d. of de aanslag moet worden verminderd met de in het tarief begrepen te hoge omzetbelasting, e. of b en w bevoegd zijn belanghebbende in de onderwerpelike heffing te betrekken omdat hij zelf ontsluitings-, verhardings- en riolerings-werkzaamheden bekostigde, en f. of de gemeente zich tegenover belanghebbende verplichtte de kosten van de voorzieningen aan de *b-weg niet in de heffing te betrekken, dan wel die voorzieningen bij wijze van onderhoud uit te voeren, welke vragen belanghebbende bevestigend beant-woordt en b en w ontkennend beantwoorden; Overwegende, dat de door partijen voor hun stand-punten aangevoerde gronden in de stukken zijn vermeld en dat daaraan ter zitting -afgezien van hetgeen onder de vaststaande feiten en in de pleitnotities is opgenomen- nog het volgende, zakelijk weergegeven, is toegevoegd: Namens belanghebbende: 2.1. De Verordening ontbeert rechtkracht omdat in artikel 1, lid 1, de woorden "voor bebouwing" ontbreken. 2.2. Aan de hand van de Verordening en de belastingkaart is niet te beoordelen of hij belastingplichtig is, zodat de Verordening moet worden vernietigd. 2.3. Omzetbelasting kan slechts worden geheven indien sprake is van het door de gemeente verrichten van een dienst. 2.4. Zijn onroerende zaak is reeds twintig jaar bereikbaar voor normale transporten uitgevoerd met tankwagens en vrachtwagens met aanhangers met daarop geplaatste containers. 2.5. Op het dichtst bij de *ac-weg gelegen perceel sectie K, nr. *, is een weegbrug gesitueerd. Die brug ligt op een zelf aangelegde asfaltweg en is voor vrachtwagencombinaties slechts bereikbaar via de *ac-weg. Alle combinaties worden daar gewogen, dagelijks tussen de 25 en 30 stuks. Het is daarom vreemd dat de geplaatste bebording alle verkeer verwijst naar de *b-weg. Vrachtauto's die naar de weegbrug zijn gereden via de *b-weg, moeten terugrijden. Namens b en w: 3.1. Het ontbreken van de woorden "voor bebouwing" brengt niet met zich mee de onverbindend-heid van de de Verordening. Immers in de considerans van de Verordening is artikel 274 van de gemeentewet vermeld en in de stukken bij het raadsvoorstel komen de bedoelde woorden wel voor. In die -van de Verodening deel uitmakende- stukken is geen aanwijzing te vinden dat beoogd zou zijn een inhoudelijk van genoemd artikel 274 afwijkende bepaling in de Verordening op te nemen. Voorts is de Verordening Koninklijk goed-gekeurd. De onderwerpelijke, met een schrijf- of typefout op één lijn te stellen omissie is hersteld bij de vierde wijziging van de Verordening. 3.2. De aan *H opgelegde aanslag in de bouwgrondbelasting is na bezwaar vernietigd, omdat diens perceel uitsluitend kan uitwegen op de *q-weg. 3.3. Er is overleg gevoerd met de voor de omzet-belasting bevoegde inspecteur. Diens standpunt dat sprake is van een door de gemeente per 1 januari 1988 belaste dienst naar het per die datum gelden tarief van 20%, is aan de Verordening ten grondslag gelegd. De gemeente is in dezen ondernemer. Zij voldeed begin 1990 op aangifte circa f 600.000,-- aan omzetbelasting. 3.4. Een wijziging in de liggingsfactoren leidde tot een groter aantal omgerekende m². Deze omstandigheid gaf aanleiding het tarief te verlagen. 3.5. De vetsmelterij en de houtfabriek liggen op twee andere -via de *b-weg uitwegende- kavels dan de onderwerpelijke kavel. Vrachtverkeer bestemd voor die fabrieken rijdt via de *ac-weg; Overwegende omtrent het geschil: 4.1. Belanghebbende verdedigt vergeefs dat de Verordening rechtskracht zou ontberen als gevolg van het in artikel 1, lid 1, ontbreken van de woorden "voor bebouwing". 4.2. B en w wijzen terecht op het vermelden van artikel 274 van de gemeentewet in de considerans van de Verordening, op de bij het raadsvoorstel behorende stukken waarin bedoelde woorden wèl voorkomen en waarin geen aanwijzing is te vinden dat zou zijn beoogd een inhoudelijk van artikel 274 van de gemeentewet afwijkende bepaling in de Verordening op te nemen, en de op Koninklijke goedkeuring van de Verordening. 4.3. Het hof aanvaardt, gezien hetgeen in 4.2. is weergegeven, als juist de stelling van b en w dat sprake is van een met een schrijf- of typefout op één lijn te stellen kennelijke omissie die na ontdekking is hersteld bij de vierde wijzigingsverordening van de Verordening. 4.4. Hoewel naar de letter genomen in de Verordening zelf niet is te lezen voor welk doeleinde het onroerend goed geschikt of beter geschikt dient te worden, is niet gesteld, noch aanneme-lijk dat enige belanghebbende als gevolg daarvan onvoldoende inzicht had in de voor de belastingheffing relevante aanknopingspunten. Voor onverbindendheid van de Verordening levert dit gebrek daarom onvoldoende grond op, nog daargelaten dat in de Verordening wel op juiste wijze is gefor-muleerd het andere in artikel 274 van de gemeentewet bedoelde aanknopingspunt "of in een voordeliger positie komt te verkeren", welk aanknopingspunt door het woord "of" zelfstandige betekenis heeft. 5.1. B en w verdedigen ten onrechte dat de door het Bestemmingsplan *a tot stand gebrachte bestemmingswijzing van belanghebbendes onroerende zaak zou zijn aan te merken als een voorziening van openbaar nut in de zin van artikel 274 van de gemeentewet. De eventueel uit die bestemmingswijziging met betrekking tot de onderwerpelijke onroerende zaak voortvloeiende (betere) geschiktheid voor bebouwing of voordeliger positie mist derhalve in dezen betekenis. 5.2. Dit oordeel vindt mede steun in het arrest van de Hoge Raad d.d. 15 december 1993, nr. 29212, BNB 1994/68, waar uit de tweede volzin van rechtsoverweging 3.3 blijkt dat ook ten aanzien van in de Verordening op grond van de planologische bestemming aangewezen onroerend goed kan komen vast te staan dat dit door de voorzieningen van openbaar nut niet in een voordeliger positie is komen te verkeren. 6. B en w tonen aan de hand van het onderwerpe-lijke bestemmingsplan en de belastingkaart aan dat de aan *H toebehorende, binnen het bestemmingsplan gelegen, onroerende zaak voorheen en thans uitsluitend uitweegt op de *q-weg. Hun stelling dat belanghebbendes geval dus feitelijk van dat van *H verschilt is daarom juist. 7. Belanghebbende betwist ten onrechte dat b en w bij het vaststellen van de aanslag niet het in de Verordening neergelegde tarief van f 30,62 (in-clusief omzetbelasting), nader vastgesteld op f 30,44 (inclusief omzetbelasting), hadden mogen toepassen omdat zij niet het standpunt hadden kunnen innemen dat sprake is van het door de gemeente verrichten van een dienst naar het per 1 januari 1988 geldende tarief van 20% omzetbelasting. B en w hebben aangevoerd dat zij bij raadpleging van de bevoegde inspecteur diens standpunt dat sprake is per 1 januari 1988 van een met 20% belaste dienst, aan de Verordening ten grondslag hebben gelegd. Belanghebbende heeft die lezing niet betwist. In dezen staat niet ter beoordeling of de bedoelde inspecteur terecht het vermelde standpunt innam. B en w hebben gezien het vorenstaande terecht het in de Verordening neergelegde tarief toegepast. 8.1. B en w verdedigen terecht (a) dat in het algemeen een onroerende zaak met als bestemming "Doeleinden van handel en bedrijf", als gevolg van het in de nabije omgeving ervan totstandbrengen van voorzieningen van openbaar nut, zoals de onderwerpelijke aanleg en inrichting van het complex *a met de daarbij behorende wegen, in een voordeliger positie komt, en (b) dat ten aanzien van belanghebbendes onroerende zaak in dezen het in (a) gestelde van toepassing is. 8.2. Hetgeen belanghebbende in dezen aanvoert rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat de voorzieningen objectief bezien voor de desbetreffende onroerende zaak betekenis missen of dat het in 8.1. sub (b) bedoelde in dezen zich niet voor zou doen. 8.3.1. Dat belanghebbende zelf eerder ontsluitings-, verhardings- en rioleringswerkzaamheden bekostigde doet niet af aan de bevoegdheid van het gemeentebestuur ter zake van de onderwerpe-lijke voorzieningen belanghebbende in de onder-werpelijke heffing te betrekken omdat niet is aangetoond dat door de bedoelde omstandigheid de aan de voorzieningen verbonden kosten krachtens overeenkomst aan de gemeente zijn of worden voldaan. 8.3.2. Aangenomen kan worden dat de verdere aan-leg van het *ab-veld op zodanige wijze plaatsvindt dat die weg een voor het gebruikelijke vrachtverkeer toegankelijke verbindingsweg vormt. Voor zover belanghebbende ervan uitgaat dat die aanleg te kort zal schieten dient zij haar bezwaren tegen die uitvoering aan het gemeentebestuur kenbaar te maken teneinde een planconforme uitvoering te bewerkstelligen. Belanghebbendes prognose omtrent de gebruiksmo-gelijkheden van bedoelde weg is onvoldoende grond om op voorhand te concluderen tot ontbreken van een voordeliger positie van haar onroerende zaak door de tot stand te brengen voorzieningen. 8.4. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de gemeente maakt belanghebbende niet aannemelijk dat de gemeente zich zou hebben verplicht de kos-ten van de voorzieningen aan de *b-weg niet in de heffing te betrekken, dan wel die voorzieningen bij wijze van onderhoud uit te voeren, dan wel dat in het exploitatieoverzicht die onderhoudsposten waren opgenomen. De vraag in hoeverre belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van (een gedeelte van) de door hem gemaakte kosten betreft daarom niet de belastingheffing maar de uitvoering van de voorzieningen zelf. 9. Slotsom: Het beroep van belanghebbende is niet gegrond. Wel dient de uitspraak te worden vernietigd in verband met de in 1.4. bedoelde ambtshalve ver-leende vermindering. 10. Proceskosten. De onderwerpelijke zaak hangt samen met het eveneens door belanghebbende ingediende beroep met kenmerk hof 921280 en met de door *X B.V. ingediende beroepen met kenmerken hof 921277, 921278 en 921279. In de zaak met nummer 921280 is een proceskostenveroordeling uitgesproken waarbij rekening is gehouden met bedoelde samenhang, zodat er geen aanleiding bestaat in de onderwerpelijke zaak een afzonderlijke proceskosten-veroordeling uit te spreken; Recht doende: Vernietigt de uitspraak waarvan beroep en handhaaft de ambtshalve verminderde aanslag; Gelast b en w aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van f 75,-- te vergoeden. Aldus gedaan op 28 februari 1995 te Arnhem door mr. Van Schie, vice-president, lid van de tweede enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Weenink als griffier. (G.A. Weenink) (P.M. van Schie) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 februari 1995. [Zie ook arrest HR nummer 31096 (red.)]