Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA5039

Datum uitspraak1999-11-01
Datum gepubliceerd2001-08-29
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers99/318 VEROR K1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROERMOND meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken UITSPRAAK Procedurenr.: 99/318 VEROR K1 Inzake : Stichting Gemeenschapshuis "De Pinnenhof", te Nederweert, eiseres, tegen : de Burgemeester van de gemeente Nederweert, te Nederweert, verweerder. Datum en aanduiding van het bestreden besluit: de brief d.d. 14 juli 1998, kenmerk: -. Datum van terechtzitting: 21 september 1999. -------------------- I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING. Bij besluit van 18 juni 1998 (primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 4.1.4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Nederweert het organiseren van het festival "Nederweert Live" op 24 en 25 oktober 1998 in gemeenschapshuis "de Pinnenhof" aan de Kapelaniestraat 4 te Nederweert, verboden. Tegen dit besluit heeft eiseres op 3 juli 1998 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 juli 1998, verzonden 22 juli 1998 (bestreden besluit), heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres op 29 juli 1998 beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS). De gronden zijn aangevuld op 5 augustus 1998. Bij uitspraak van 17 september 1998, nummer F03.98.0666, heeft de Voorzitter van de ABRS het verzoek van eiseres om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegewezen en de besluiten van 18 juni 1998 en van 14 juli 1998 bij wijze van voorlopige voorziening geschorst. Bij uitspraak van 24 december 1998, nummer E03.98.1098, heeft de ABRS zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen en het beroepschrift doorgezonden aan deze rechtbank met het verzoek dit in behandeling te nemen. Op 17 mei 1999 heeft de rechtbank het verweerschrift ontvangen. Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 september 1999. Aldaar is namens eiseres verschenen mevrouw mr. E.J.M. Stals, advocaat te Weert. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heren H.H. Laveaux en J.H.M. Coopmans. II. OVERWEGINGEN. Inleiding Bij besluit van 18 juni 1998 heeft verweerder eiseres op grond van artikel 4.1.4 van de APV verboden in gemeenschapshuis "de Pinnenhof" aan de Kapelaniestraat 4 te Nederweert op 24 en 25 oktober 1998 het festival "Nederweert Live" te organiseren wegens ontoelaatbare beïnvloeding van woon- en leefklimaat in verband met een overschrijding van het geluidniveau met meer dan 20 dB(A) ten opzichte van het streefniveau bij woningen van derden in de directe omgeving van de horecalocatie. Op 3 juli 1998 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 24 juni 1998 is eiseres in de gelegenheid gesteld tijdens een hoorzitting (aanvankelijk in het kader van de bezwaren tegen het schrijven van burgemeester en wethouders van 24 april 1998) de bezwaren nader toe te lichten. Na heroverweging heeft verweerder op 14 juli 1998 de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit van verweerder richt het onderhavige beroep zich. Het standpunt van partijen Eiseres stelt in beroep dat zij niet vergunningsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer maar valt onder het Besluit horecabedrijven milieubeheer en vanaf 1 oktober 1998 onder het Besluit horeca- sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer. De 12 dagen-regeling zoals opgenomen in de APV heeft naar de mening van eiseres de strekking een uitzondering te maken op de vrij stringente normen van het besluit. Daarbij is de ondernemer gehouden om te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen. Het is niet aan verweerder of een incidentele festiviteit gehouden kan worden maar aan de houder van een horeca-inrichting. Er hoeft in het kader van artikel 4.1.4 niet eerst een beoordeling plaats te vinden, want dat zou een vergunningplicht inhouden, hetgeen in casu niet het geval is. Dat een horecapand zodanig geïsoleerd moet zijn, dat ook een incidentele festiviteit nimmer zal leiden tot overmatige geluidhinder, waarvan verweerder uit gaat, is naar de mening van eiseres niet de bedoeling geweest van de hogere wetgever en de gemeenteraad. Eiseres betwist dat bij het houden van het festival op basis van akoestisch onderzoek in de bestaande situatie sprake is van een overschrijding waarvan de mate als "zeer ernstige hinder" gekwalificeerd kan worden. Eiseres bestrijdt ook dat het tijdens het festival noodzakelijk is dat deuren en/of ramen deels open zijn voor het doorlaten van goederen of het doorvoeren van leidingen, kabels en slangen, zodat er geen extra geluidbelasting zal optreden. Eiseres stelt voorts dat de stichting "Nederweert Live" niet expliciet gesteld heeft dat een muziekbegrenzer absoluut niet acceptabel zou zijn. Eiseres is van mening dat het horecabeleid van verweerder niet op haar van toepassing kan zijn aangezien het gemeenschapshuis niet met een horecapand gelijkgeschakeld kan worden gelet op de aard van de activiteiten. Haar situatie mag niet anders beoordeeld worden dan tentfeesten alwaar een soepelere geluidnormering wordt toegepast. Verweerder heeft 8 jaar gedoogd dat het festival gehouden werd. Niet is afgewogen waarom niet nog éénmaal het festival gehouden kan worden, nu er naar het oordeel van eiseres sprake is van een overmachtsituatie. Eiseres stelt een positieve reactie van de afdeling Milieu te hebben gehad ten aanzien van de vraag of het festival doorgang kon hebben. Ook zijn bij haar geen klachten ingediend en heeft verweerder haar daarvan evenmin op de hoogte gesteld. Verweerder is bovendien voorbij gegaan aan de suggestie van eiseres om het gezin dat overlast ondervindt op kosten van eiseres een weekend aan te bieden in een huisje of een vakantiepark. Eiseres stelt een omzetverlies te hebben van f 25.000,- en stelt dat dit door verweerder niet is afgewogen. Verweerder geeft aan niet uit te zijn gegaan van een vergunningplicht maar van het feit dat eiseres onder het Besluit horecabedrijven milieubeheer valt. Het kan volgens verweerder niet zo zijn dat het met een 12 dagen-regeling mogelijk wordt gemaakt dat ongeclausuleerd festiviteiten kunnen plaatsvinden. Artikel 4.1.4 van de APV geeft het juridische kader om een festiviteit te verbieden. Een normaal geïsoleerd pand zal normaliter nimmer aanleiding geven tot onaanvaardbare hinder, ook niet bij incidenteel met harder geluid gepaard gaande evenementen. In dit geval is sprake van een slecht geïsoleerd pand. Het akoestisch onderzoek is volgens verweerder uitgevoerd volgens de daarvoor geldende richtlijnen. Dat het niet noodzakelijk zou zijn om deuren en ramen open te hebben wordt niet in het bezwaarschrift vermeld. In het verleden is dit wel het geval geweest in verband met ventilatie, blijkens mededelingen van de Stichting "Nederweert Live" (SNL). Ook lopen bezoekers continu in en uit hetgeen geluidlekken geeft. Dit doet overigens niet af aan het feit dat er ook in het geval ramen en deuren gesloten zijn, behoorlijke normoverschrijdingen zijn, zoals het akoestisch onderzoek heeft aangetoond. In het primaire besluit is er van uitgegaan dat SNL geen muziekbegrenzer wil. In het bezwaarschrift tegen deze beschikking wordt hierop niet ingegaan, zodat verweerder mocht aannemen dat dit zo zou zijn. Daarna is toch nog aan SNL expliciet de vraag voorgelegd of men wel of niet accoord gaat met een muziekbegrenzer, waarop men uitdrukkelijk heeft laten weten dat SNL geen muziekbegrenzer wil. Dat naar het oordeel van de Voorzitter van de ABRS verweerder "kennelijk niet heeft overwogen of de door hem als ontoelaatbaar aangemerkte hinder door het stellen van nadere eisen kon worden beperkt" is volgens verweerder dan ook niet juist. In de milieujurisprudentie wordt het stellen van een voorwaarde waaraan niet voldaan kan worden, niet geaccepteerd. Voor zijn horeca- en tentfeestenbeleid en het onderscheid tussen beiden verwijst verweerder naar het daarover gestelde in de bestreden beschikking. Ten aanzien van het feit dat het festival eerst 8 jaar is toegestaan merkt verweerder op dat begin 1997 de akoestische situatie in beeld is gebracht. De Inspecteur Milieuhygiëne, als onafhankelijk deskundige, heeft laten weten dat bij een normoverschrijding van 20 dB(A) sprake is van zeer ernstige hinder. In november 1997 werd over het festival geklaagd wegens geluidoverlast. Verweerder geeft aan dat de afdeling Milieu eiseres juist heeft gewezen op de mogelijk te verwachten problemen ten aanzien van het doorgaan van het festival in 1998 in verband met geluidklachten vanuit de directe omgeving. Verweerder stelt dat hij wel degelijk op grond van de APV de bevoegdheid heeft een festiviteit te verbieden wegens te verwachten ontoelaatbare geluidhinder op basis van gegevens/inzichten die hem ter beschikking staan. De suggestie om het gezin dat overlast ondervindt een weekend aan te bieden in een huisje of vakantiepark is niet in het bezwaarschrift gedaan maar op het spreekuur van de portefeuillehouder. Het ligt niet op de weg van het gemeentebestuur hier op in te gaan en zo de klachten "weg te nemen". De economische belangen hebben een rol gespeeld bij de totale belangenafweging. Verweerder verwijst in dit verband naar punt 9.i van de bestreden beschikking. De APV-bepalingen betreffende de 12 dagen- regeling zijn naar het oordeel van de ABRS gebaseerd op de Gemeentewet en niet op het Besluit. Verweerder merkt daarover op dat de betreffende APV-bepalingen door de VNG destijds aan gemeentebesturen zijn aangereikt en wel op het Besluit zijn gebaseerd. Er is derhalve sprake van een milieubesluit waarvoor naar de mening van verweerder niet de rechtbank, maar de ABRS de instantie is waarbij in eerste en enige aanleg beroep kan worden ingesteld. Het oordeel van de rechtbank In navolging van de uitspraak van de ABRS van 24 december 1998 (E03.98.1098) merkt de rechtbank op, dat hoofdstuk 4 van de APV moet worden aangemerkt als een verordening als bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet. Tegen besluiten, genomen ter uitvoering van een dergelijke verordening stelt de wet niet rechtstreeks beroep bij de ABRS open. De rechtbank acht zich dan ook bevoegd van het beroep kennis te nemen. De rechtbank dient in dit geding te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het bestreden besluit behelst het aan eiseres op grond van artikel 4.1.4 van de APV opgelegd verbod tot het organiseren van een festival op 24 en 25 oktober 1998 in haar inrichting aan de Kapelanie 4 te Nederweert. Artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer definieert het begrip inrichting als elke door de mens in een bedrijfsmatige of daarmee te vergelijken omvang ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Sinds 25 maart 1993 is het Besluit horecabedrijven milieubeheer van kracht geworden voor inrichtingen die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoren, voor zover die aan de nader in het besluit genoemde criteria voldoen. Het betreft in deze de inrichtingen als aangewezen in categorie 18 van Bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. De inrichting van eiseres is aan te merken als een inrichting die valt onder het regime van genoemd besluit. De artikelen 2.1 tot en met 2.6 van Bijlage I van dit besluit betreffen de geluidvoorschriften. Artikel 2.12 van bijlage I, behorende tot het Besluit horecabedrijven milieubeheer bepaalt dat de voorschriften 2.1 tot en met 2.6 niet van toepassing zijn op dagen of delen van dagen die in verband met de viering van bepaalde festiviteiten, bij of krachtens een door de gemeenteraad vastgestelde verordening zijn aangewezen in de gebieden waarvoor de verordening geldt. Het aantal aan te wijzen dagen of delen van dagen mag volgens genoemde bepaling niet meer bedragen dan 12 per kalenderjaar. Verder is bepaald dat gedurende deze periode degene die de inrichting drijft, gehouden is te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige hinder te voorkomen. Hoofdstuk 4 van de APV bevat de bepalingen betreffende de bescherming van het milieu en de zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. Afdeling 1 van dit hoofdstuk heeft betrekking op geluidhinder. Ingevolge het eerste lid van het in deze afdeling opgenomen artikel 4.1.3 is het een horeca-inrichting toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 2.1 tot en met 2.6 uit de bijlage van het Besluit horecabedrijven milieubeheer niet van toepassing zijn. De houder van een horeca-inrichting die voornemens is een incidentele festiviteit te houden, is ingevolge het tweede lid verplicht ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit de burgemeester daarvan in kennis te stellen. Artikel 4.1.4 van de APV aanhef en onder d, bepaalt dat het verboden is een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft, hetzij op grond van het overschrijden van het maximum van vier incidentele festiviteiten, hetzij wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze worden beïnvloed. Het vorenstaande geeft de rechtbank aanleiding te onderzoeken hoe de toepassing van artikel 4.1.4 van de APV in het onderhavige geval zich verhoudt tot artikel 2.12 van Bijlage I behorende bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer. De rechtbank stelt vooreerst vast dat verweerder, gezien de uitspraak van de ABRS van 24 december 1998, bevoegd is om in de onderhavige situatie uitvoering te geven aan de bepalingen van hoofdstuk 4 van de APV. Verder constateert de rechtbank dat verweerder eiseres het verbod op grond van artikel 4.1.4 aanhef en onder d heeft opgelegd vanwege ontoelaatbare beïnvloeding van het woon- en leefklimaat als gevolg van de te verwachten ernstige geluidhinder, die de regulier toegestane norm op grond van het Besluit horecabedrijven milieubeheer met meer dan 20 dB(A) overschrijdt. Het betreft daarbij de te verwachten geluidhinder die wordt veroorzaakt door het binnen de inrichting van eiseres voortgebracht geluid tijdens het festival. De rechtbank overweegt vervolgens dat artikel 2.12 van Bijlage I van genoemd besluit overmatige hinder buiten de inrichting, die veroorzaakt wordt door binnen de inrichting voortgebracht geluid, beoogt te voorkomen. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven bij de toepassing van artikel 4.1.4 van de APV in situaties als de onderhavige, waar sprake is van binnen de inrichting voortgebracht geluid, dat buiten de inrichting hinder oplevert, voor de beoordeling of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de horeca-inrichting op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed, uit te gaan van dezelfde criteria en bandbreedte als burgemeester en wethouders bij de beoordeling of er sprake is van overmatige hinder als bedoeld in artikel 2.12 van bijlage I behorend bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer. Nu artikel 2.12 van Bijlage I behorende bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer reeds ziet op voorkoming van overmatige hinder veroorzaakt door binnen de inrichting voortgebracht geluid tijdens een festiviteit, had verweerder bij de toepassing van artikel 4.1.4 van de APV zich niet, althans niet enkel en uitsluitend mogen baseren op hiervoor genoemde hinder ter beoordeling of de woon- en leefsituatie op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State van 27 oktober 1986, AB, 1987, 93. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige situatie niet verweerder, maar zijn burgemeester en wethouders op grond van artikel 18.2 van de Wet milieubeheer juncto artikel 125 van de Gemeentewet het bestuursorgaan dat gehouden en bevoegd is om toe te zien op de naleving en de handhaving van het bepaalde in artikel 2.12 van Bijlage I behorend bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer, teneinde overmatige hinder te voorkomen. Het gegeven dat ten tijde van de geplande festiviteit artikel 1.1.9 van Bijlage I behorende bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, dat per 1 oktober 1998 in werking is getreden, gold, welk artikel een dergelijke basis voor optreden van burgemeester en wethouders ten aanzien van overmatige hinder niet kent, maakt dit voor de toetsing van het bestreden besluit niet anders, nu de rechtbank is gehouden de toepassing van artikel 4.1.4 van de APV in relatie tot artikel 2.12 van het Besluit horecabedrijven milieubeheer te beoordelen. De rechtbank is gelet op het hiervoor gestelde van oordeel dat verweerder in casu een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4.1.4 van de APV. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder in casu geen toepassing had mogen geven aan artikel 4.1.4 van de APV, is het beroep gegrond. Naar het oordeel van de rechtbank moet er derhalve van uit worden gegaan dat het primaire besluit op dit punt in strijd is met artikel 2.12 van Bijlage I behorend bij het Besluit horecabedrijven milieubeheer juncto artikel 18.2 van de Wet milieubeheer, weshalve verweerder het primaire besluit op dit punt niet had mogen handhaven. Nu het bestreden besluit om vorengenoemde reden niet in stand kan blijven, zal het worden vernietigd. Aan een verdere inhoudelijke beoordeling komt de rechtbank niet toe. Nu het festival op 24 en 25 oktober 1998 elders doorgang heeft gevonden, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen worden 2 punten toegekend. Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. Beslist zal worden als is weergegeven onder III. III. BESLISSING De arrondissementsrechtbank te Roermond: Gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; veroordeelt verweerder in de kosten van de onderhavige procedure, aan de zijde van eiseres begroot op f 1.420,-, te betalen door de gemeente Nederweert aan eiseres; bepaalt voorts dat de gemeente Nederweert aan eiseres het door haar gestorte griffierecht volledig vergoedt. Aldus gedaan door mrs. P.J. Voncken, F.J.C. Huijbers (voorzitter), C.M.W. Nobis, in tegenwoordigheid van A.R.O. Kuipers als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 november 1999. Voor eensluidend afschrift: de wnd. Griffier: verzonden op: EvM Voor belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken.