Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA8213

Datum uitspraak2000-11-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11.006062/00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 11.006062/00 datum uitspraak : 2 november 2000. Strafvonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. 1. Onderzoek van de zaak. In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen [verdachte], geboren op [datum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de P.I. "Torentijd" te Middelburg, heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht het navolgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 19 oktober 2000 op de grondslag van de tenlastelegging. Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.M. van den Oudenaller, advocaat te Dordrecht. 2. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd, hetgeen vermeld staat in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting op vorde-ring van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging telas-te-legging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd. 3.1. Vrijspraak. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte in de dagvaarding onder 3., 4., 7. en 9. ten laste is gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 3.2. De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte 1. hij op of omstreeks 14 februari 2000 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portefeuille (inhoudende onder meer een geldbedrag van ongeveer fl. 280,--), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of [slachtoffer2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, - die [slachtoffer1] (bij de revers) heeft vastgepakt en/of - die [slachtoffer1] (met een krachtige beweging) meermalen, althans eenmaal (telkens) naar de grond heeft geduwd en/of - die[slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft opgesloten in de (eet)kamer van hun woning; 2. hij op of omstreeks 17 februari 2000 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (inhoudende een geldbedrag van ongeveer fl. 950,--), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, - die [slachtoffer] tegen de knie heeft geschopt en/of - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, telkens, bij de keel heeft vastgepakt (met beide handen) en vervolgens de keel heeft dichtgedrukt, althans druk heeft uitgeoefend op de keel van die [slachtoffer]; 5. hij op of omstreeks 17 maart 2000 te Zwijndrecht in een woning aan de [straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bankpas en/of een geldbedrag van ongeveer fl. 325,-- en/of een zilveren horloge en/of een gouden armband en/of een sleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte; 6. hij op of omstreeks 17 maart 2000 te Zwijndrecht meermalen, althans eenmaal (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (van fl. 500,-- en/of van fl. 1500,--), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel; 8. hij op of omstreeks 20 januari 2000 te Papendrecht in een woning gelegen aan de [straat] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee of drie foto's en/of twee bewijzen van Nederlanderschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 4.1 De bewijsmiddelen. De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen. De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft. De rechtbank bezigt de inhoud van het geschrift slechts in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. 4.2 Nadere bewijsoverweging. Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit overweegt de rechtbank dat de door verdachte afgelegde verklaringen -met name voor zover hij daarin ontkent op 16 en 17 februari 2000 in 's-Gravenhage te zijn geweest- zowel op zichzelf als in samenhang met de (onderling wel overeenstemmende) overige bewijsmiddelen bezien, niet consistent en niet geloofwaardig zijn. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het afleggen van deze ongeloofwaardige verklaringen de waarheid heeft willen verhullen. De rechtbank zal daarom deze verklaringen van verdachte laten meewerken tot het bewijs van dat feit en merkt verdachte als dader van dit delict aan. 5. De benoeming van de feiten. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op: 1. DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN EN GEVOLGD VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; 2. DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN VAN GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, strafbaar gesteld bij artikel 312, eerste lid juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; 5. + 8. telkens: DIEFSTAL, strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht; 6. DIEFSTAL WAARBIJ DE SCHULDIGE HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN VALSE SLEUTELS, MEERMALEN GEPLEEGD telkens strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid juncto artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. 6. De strafbaarheid van verdachte. Omtrent verdachte is op 28 augustus 2000 gerapporteerd door drs. J.S. Nagtzaam, psycholoog, en op 11 oktober 2000 door de psychiater J. van Borssum Waalkes. Beide deskundigen komen tot de conclusie dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundigen, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Dit betekent dat de bewezen verklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar voor de door hem gepleegde feiten. 7. De straf. 7.1 De vordering van de officier van justitie. De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen en heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie zich uitgelaten omtrent de vordering van de benadeelde partij. 7.2 De verdediging. Namens verdachte heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. 7.3 De door de rechtbank op te leggen straf. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van minder dan twee maanden een aantal malen schuldig gemaakt aan diefstal. Hij zocht zijn hoogbejaarde slachtoffers met zorg uit en ging steeds op dezelfde manier te werk. Verdachte deed zich voor als meteropnemer, verwarmingsmonteur of medewerker van het gasbedrijf en wist zich dan met een "vlotte babbel" toegang te verschaffen tot de woning van de slachtoffers. In de woning verrichtte verdachte vervolgens allerlei controlewerkzaamheden, daarbij bijgestaan door de slachtoffers die zich op aanwijzingen van verdachte telkens naar andere vertrekken in de woning dienden te begeven. Na afloop van de controlewerkzaamheden en vertrek van verdachte uit de woning bleek vervolgens dat er geld, sieraden of andere goederen uit de woning waren verdwenen. In één zaak wist verdachte zodanig het vertrouwen van het slachtoffer te winnen dat zij hem de pincode van haar bankpas vertelde. Met de weggenomen bankpas heeft verdachte daarop uit een bankautomaat tweemaal een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer afgehaald. Tweemaal heeft verdachte getracht betaald te krijgen voor zijn "werkzaamheden". Toen de slachtoffers daar niet op ingingen en zij verdachte te kennen gaven hem niet meer te vertrouwen, deinsde hij er niet voor terug hen met geweld geld afhandig te maken. Eén van de slachtoffers, een man van 91 jaar oud, werd door verdachte tot tweemaal toe hardhandig tegen de grond gewerkt om daarna, samen met zijn echtgenote, door verdachte te worden opgesloten in de eetkamer van de eigen woning. Een ander slachtoffer, in de leeftijd van 83 jaar, werd door verdachte geschopt. Daar bleef het niet bij. Verdachte pakte, tot tweemaal toe, het slachtoffer met beide handen bij de keel vast en drukte diens keel dicht. Feiten als de onderhavige en met name de feiten waarbij tegen de slachtoffers in hun eigen huis geweld is gebruikt kunnen bijzonder traumatisch zijn en tot langdurige psychische schade leiden. Ook in de samenleving in het algemeen veroorzaken dit soort feiten gevoelens van angst en onveiligheid. De rechtbank acht de uitermate geraffineerde wijze waarop verdachte te werk is gegaan en het vertrouwen van de slachtoffers wist te winnen uiterst laakbaar en ook diens buitensporig agressieve optreden verdient scherpe afkeuring. Deze feiten worden verdachte dan ook zwaar aangerekend. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting bekend op 11 mei 2000 een monitor te hebben vernield. Dit strafbare feit is door de officier van justitie onder hetzelfde parketnummer ad informandum bij de onderhavige zaak gevoegd. De recht-bank acht het aanne-melijk dat verdachte zich heeft schul-dig gemaakt aan dit feit en zij zal dit dan ook betrekken bij de bepaling van de straf-maat, er vanuit gaande dat ten aanzien van dit feit geen vervolging meer wordt inge-steld door de officier van justitie. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, onder meer uit de rapportages van het Boumanhuis te Dordrecht en van eerdergenoemde deskundigen, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte daaronder begrepen. Verdachte is reeds meermalen tot vrijheidsstraffen veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, doch dit weerhoudt hem er kennelijk niet van telkens weer in dezelfde fout te vervallen. Verdachte is al jarenlang verslaafd aan verdovende middelen, doch is niet bereid en gemotiveerd om een behandeling te ondergaan en af te kicken. Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank dan ook geen andere mogelijkheid verdachte wederom te veroordelen tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, doch thans van langere duur. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden en zij zal verdachte dan ook dienovereenkomstig veroordelen. 8. De vordering van de benadeelde partij. [Benadeelde partij], wonende te [plaats], [straat], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die zij door toedoen van verdachte heeft geleden met betrekking tot de in de dagvaarding onder 5. en 6. ten laste gelegde feiten. Zij heeft een schadevergoeding van ƒ 3.707,59 gevorderd. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. Door verdachte is de aansprakelijkheid betwist. Hij heeft de vordering niet inhoudelijk betwist. Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de betreffende bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden en de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen. Naast toewijzing van de civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdachte en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen. 9. De toegepaste wetsartikelen. De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, op de artikelen 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht. 10. DE BESLISSING. De rechtbank beslist als volgt: Zij verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de in de dagvaarding onder 3., 4., 7. en 9. ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart het door de officier van justitie aan verdachte overigens ten laste gelegde bewezen zoals onder 3.2 omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Zij verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 5. vermelde strafbare feiten. Zij verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en veroordeelt hem tot EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN VIJF JAREN. Zij bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Zij veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [plaats], [straat], een bedrag van ¦ 3.707,59 (drieduizendzevenhonderd-enzeven gulden en negenenvijftig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil. Zij legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ¦ 3.707,59 (drieduizendzevenhonderdenzeven gulden en negenenvijftig cent) ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [plaats]. Zij bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen. Zij bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mrs. H.A.M. Alferink, voorzitter, H.W. Bezemer en S.R.B. Walther, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 2 november 2000.