Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9190

Datum uitspraak2000-12-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers4239/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Parketnummer: 4239/99 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], thans gedetineerd in het huis van bewaring [huis van bewaring], heeft de vierde kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 mei 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen en/of te Rijsbergen, gemeente Zundert, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken, en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of een of meer andere middelen (telkens) voorkomende op lijst I van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen , een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, (telkens) (zakelijk weergegeven) - contacten gelegd en/of onderhouden met een of meer (mogelijke) afnemer(s) van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine en/of - contacten gelegd en/of onderhouden met een of meer producent(en) en/of bereider(s) van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine en/of - een ruimte ter beschikking gesteld ( [adres]) voor de opslag van een of meer stof(fen) en/of een of meer voorwerp(en), welke bestemd en/of geschikt zijn voor de productie en/of de bereiding van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine; (deeldossier 8) art 2 lid 1 ahf/ond a letter A Opiumwet 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 1996 tot en met 11 oktober 1999 te Breda en/of Etten-Leur en/of Hoeven, gemeente Halderberge en/of Sint Willebrord, gemeente Rucphen, in elk geval in het arrondissement Breda en/of te Amsterdam, in elk geval in het arrondissement Amsterdam,in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een duurzaam samenwerkingsverband van personen, te weten hij, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk -het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of -het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (deeldossier 17) art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 11 oktober 1999 te Rijsbergen, gemeente Zundert en/of te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een pistool, merk Derringer en/of een grendelgeweer, merk Lee Enfield en/of een geweer, merk Winchester en/of een revolver en/of een Mausergeweer, merk ASFA en/of een kogelgrendelgeweer merk Carl Gustaf en/of een kogelgrendelgeweer, merk Lee Enfield model nummer 1 en/of een onderdeel van een wapen van categorie III, te weten een patroonmagazijn en/of een onderdeel van een wapen van categorie II, te weten een patroonmagazijn en/of een wapen van categorie II, te weten een CS-gasbusje, merk Eldos en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid kogelpatronen voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (deeldossier 16) art 26 lid 1 Wet wapens en munitie 4. hij op of omstreeks 24 juni 1998 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 61.911, althans een hoeveelheid pillen/tabletten bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (deeldossier 9) art 2 lid 1 ahf/ond a letter B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Er is sprake van schending van artikel 8 van het EVRM. De observaties die hebben plaatsgevonden in het opsporingsonderzoek zijn gelet op de duur, frequentie en graad van verdenking, van dien aard dat van inbreuk op de privacy kan worden gesproken. De rechtbank is met betrekking tot de observaties het volgende gebleken. Uit het proces-verbaal van observaties, dat een overzicht inhoudt vanaf 6 december 1996 tot en met 11 oktober 1999, blijkt dat er in diverse vormen met betrekking tot verschillende personen observaties hebben plaatsgevonden. Dit gebeurde door middel van de inzet van observatieteams, het plaatsen van video-camera’s en het plaatsen van plaatsbepalingsmiddelen. Uit het overzicht blijkt dat de verschillende verdachten gedurende een betrekkelijk korte tijdsperiode zijn geobserveerd. De video-camera’s zijn geplaatst op loodsen, op een hotel en in de buurt van een woning, waarbij het niet mogelijk was beelden van het perceel zelf te maken. De plaatsbepalingsmiddelen zijn aan auto’s bevestigd. De processen-verbaal relateren observaties van in het openbaar door verdachten en andere personen verrichte handelingen. Het doel van de observaties is kennelijk steeds geweest de identificatie van de deelnemers van de vermeende criminele organisatie en de personen met wie zij contact onderhielden, de rol welke de deelnemers in die organisatie speelden en de handelingen die zij daarbij uitvoerden, in het bijzonder de overdracht van bepaalde zaken (geld en/of verdovende middelen). Bijna alle observaties hebben plaatsgevonden binnen de gerechtelijke vooronderzoeken tegen de verschillende verdachten. Door voornoemde observaties is naar het oordeel van de rechtbank slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer gemaakt en is voldaan aan de beginselen van subsidiairiteit en proportionaliteit. Er is derhalve niet gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 mei 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Sint Willebrord, gemeente Rucphen en/of te Rijsbergen, gemeente Zundert, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken, en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of een of meer andere middelen (telkens) ,voorkomende op lijst I van de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen , een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, (telkens) (zakelijk weergegeven) - contacten gelegd en/of onderhouden met een of meer (mogelijke) afnemer(s) van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine en/of - contacten gelegd en/of onderhouden met een of meer producent(en) en/of bereider(s) van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine en/of - een ruimte ter beschikking gesteld [adres] voor de opslag van een of meer stof(fen) en/of een of meer voorwerp(en), welke bestemd en/of geschikt zijn voor de productie en/of de bereiding van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine; 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 mei 1996 tot en met 11 oktober 1999 te Breda en/of Etten-Leur en/of Hoeven, gemeente Halderberge en/of Sint Willebrord, gemeente Rucphen, in elk geval in het arrondissement Breda en/of te Amsterdam, in elk geval in het arrondissement Amsterdam,in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een duurzaam samenwerkingsverband van personen, te weten hij, verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of F.A.C. Gulden en/of [medeverdachte 8] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk -het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of -het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op of omstreeks 11 oktober 1999 te Rijsbergen, gemeente Zundert en/of te Sint Willebrord, gemeente Rucphen, althans in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een pistool, merk Derringer en/of een grendelgeweer, merk Lee Enfield en/of een geweer, merk Winchester en/of een revolver en/of een Mausergeweer, merk ASFA en/of een kogelgrendelgeweer merk Carl Gustaf en/of een kogelgrendelgeweer, merk Lee Enfield model nummer 1 en/of een onderdeel van een wapen van categorie III, te weten een patroonmagazijn en/of een onderdeel van een wapen van categorie II, te weten een patroonmagazijn en/of een wapen van categorie II, te weten een CS-gasbusje, merk Eldos en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid kogelpatronen voorhanden heeft gehad; 4. hij op of omstreeks 24 juni 1998 te Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft vervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 61.911, althans een hoeveelheid pillen/tabletten bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2. De bruikbaarheid van de bewijsmiddelen De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat indien er een minimum aan bewijs is, de kwaliteit van de bewijsmiddelen van essentieel belang is. Naar zijn oordeel is i.c. de kwaliteit van de bewijsmiddelen onvoldoende, nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het observatie-overzicht volledig is, de tapgesprekken door de politie zijn geïnterpreteerd en [medeverdachte] onder ongeoorloofde druk is gezet waardoor zijn verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. De rechtbank heeft hieromtrent het volgende vastgesteld. Het overzicht van de observaties is door verbalisant Van Veen opgemaakt. Ter aanvulling hierop heeft hij in een proces-verbaal nog aangegeven dat voorzover hij kon nagaan alle observaties in voornoemd overzicht staan opgesomd. Gezien de grote hoeveelheid kan een enkel stuk zich, als gevolg van een administratieve omissie, mogelijk niet in de voor het overzicht door hem gebruikte ordners hebben bevonden en derhalve niet zijn vermeld. Wel zijn alle relevante observaties in de deeldossiers van het York-onderzoek vermeld. De verbalisant is hierover vervolgens ter terechtzitting als getuige gehoord. Hij heeft dit toen bevestigd en vermeld dat de observaties in het buitenland zijn verantwoord bij de rechtshulpverzoeken. Rekening houdend met hetgeen de raadsman, onder verwijzing naar het arrest van 29 maart 1999 van het Amsterdamse hof met rolnr. 23-000432-98, ten aanzien van de tapgesprekken heeft opgemerkt, heeft de rechtbank vastgesteld dat er veelvuldig sprake is van “versluierd taalgebruik” waaruit (slechts of ten minste) op te maken valt dat de deelnemers aan die gesprekken kennelijk iets te verbergen hebben. De inhoud van sommige tapgesprekken komt echter op voor het bewijs relevante onderdelen overeen met of sluit aan op hetgeen bij observaties is waargenomen en/of (vervolgens) plaatsgevonden hebbende inbeslagnames van verdovende middelen. De rechtbank is gebleken dat er bij de totstandkoming van de verklaringen van [medeverdachte] druk op hem is uitgeoefend. Over de wijze van totstandkoming van die verklaring hebben de verbalisanten Damen, Keulen en Hendriks alsmede [medeverdachte] zelf uitleg gegeven. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte] de lange verhoren als heel zwaar heeft ervaren. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat er door de opsporingsambtenaren op zodanige wijze is opgetreden dat niet gezegd kan worden dat de verklaringen van [medeverdachte] gerelateerd in processen-verbaal van bevindingen of in processen-verbaal van verhoor, niet in vrijheid zijn afgelegd. De rechtbank acht voornoemde bewijsmiddelen derhalve bruikbaar. De raadsman heeft ten aanzien van de verklaring van [medeverdachte] verzocht in een tussenvonnis alsnog te bepalen dat de journaals, aantekeningen en mutaties met betrekking tot de verhoren van [medeverdachte] bij de processtukken zullen worden gevoegd. De rechtbank verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in dat verzoek, nu de raadsman dit verzoek inmiddels drie keer heeft gedaan en hij thans geen nieuwe elementen aan zijn verzoek heeft toegevoegd. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1. Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen en zich of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit. 2. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 3. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd, terwijl het feit is begaan met betrekking tot wapens van categorie II en III. 4. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte heeft gedurende een geruime periode deelgenomen aan een criminele organisatie die onder meer tot doel had het vervaardigen en het buiten het Nederlands grondgebied brengen van amfetamine en MDMA. Gebleken is dat verdachte een vooraanstaande positie innam in de organisatie. Hij onderhield contacten met afnemers onder meer met betrekking tot de financiële afwikkeling van transacties en met degenen die bij het productieproces waren betrokken. De georganiseerde internationale handel in hard drugs is uitermate lucratief, waarbij degenen die zich hiermee inlaten zich uitsluitend door eigen winstbejag laten leiden. Verdovende middelen als amfetamine en MDMA leveren een ernstig gevaar voor de volksgezondheid op en het gebruik ervan werkt criminaliteit in de hand. Bovendien brengt de productie van synthetische drugs ernstige milieu-schade met zich mee, nu de rest- en afvalstoffen in veel gevallen in het milieu gedumpt worden. Bij verdachte is een reeks verboden wapens aangetroffen. Het voorhanden hebben daarvan acht de rechtbank eveneens een ernstig feit, nu onder omstandigheden het gebruikmaken daarvan niet denkbeeldig is met alle mogelijk ernstige gevolgen van dien. Verdachte heeft een strafblad terzake van het plegen van misdrijven, waaronder misdrijven terzake van de Wet wapens en munitie. Verdachte is niet eerder veroordeeld terzake van overtreding van de Opiumwet. Gelet op de ernst van voornoemde feiten acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats. 12 De overwegingen omtrent het beslag. De officier van justitie heeft een beslaglijst overgelegd van bij verdachte inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu de rechtbank enerzijds niet kan vaststellen dat het inbeslaggenomen geld grotendeels door de strafbare feiten is verkregen en anderzijds de overige voorwerpen die uit de baten van de strafbare feiten zijn verkregen volgens de wetgever niet langer vatbaar voor verbeurdverklaring zijn in verband met de overlapping met het toepassingsbereik van de ontnemingsmaatregel. De rechtbank dient derhalve de teruggave van het inbeslaggenomene te gelasten. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63, 91 en 140 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a, 13 en 14 van de Opiumwet,de artikelen 26, 55, 56 en 57 van de Wet wapens en munitie. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, vermeld op de beslaglijst. Dit vonnis is gewezen door mr. Renneberg, voorzitter, mr. Van Rijkom en mr. Schnitzler-Strijbos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Oostlander-Vink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 december 2000.