Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9230

Datum uitspraak2000-12-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers4225/99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE BREDA Parketnummer: 4225/99 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres] thans gedetineerd in de [adres], heeft de vierde kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is ter terechtzitting gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Rucphen en/of Hoeven,gemeente Halderberge, in elk geval in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of een of meer andere middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, (telkens) (zakelijk weergegeven) - een of meer voorwerp(en) en/of goed(eren) vervoerd, welke geschikt en/of bestemd was/waren voor de productie van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine en/of - een ruimte ([adres] te Rucphen) gehuurd, welke geschikt en/of bestemd was voor de productie van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine; (deeldossier 8) art 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Breda en/of Hoeven, gemeente Halderberge en/of Etten-Leur en/of Sint Willebrord, gemeente Rucphen, in elk geval in het arrondissement Breda en/of te Amsterdam, in elk geval in het arrondissement Amsterdam,in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een duurzaam samenwerkingsverband van personen, te weten hij, verdachte en/[medeverdachten] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk -het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of -het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (deeldossier 17) art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge en/of Rucphen en/of elders in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) - MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of - een of meer andere middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (deeldossier 8) art 2 lid 1 ahf/ond a letter B Opiumwet 4. hij, niet zijnde een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalien en/of niet zijnde een persoon of instelling als bedoeld in artikel 4 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalien, in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge en/of Rucphen en/of elders in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (evenmin zijnde (een) houder(s) van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalien en/of niet zijnde (een) perso(o)n(en) of instelling(en) als bedoeld in artikel 4 van de Wet Voorkoming misbruik chemicalien), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, (een) hoeveelhe(i)d(en) 1-fenyl-2-propanon (BMK) en/of 3,4-(methyleendioxy)fenylpropan-2-on (PMK) een of meer andere middel(en), zijnde (telkens) (een) middel(en) genoemd onder categorie 1 van bijlage I van de richtlijn inzake de vervaardiging en het in de handel brengen van bepaalde middelen en psychotrope stoffen (richtlijn 92/109/EEG), heeft vervaardigd en/of in de handel gebracht en/of voorhanden gehad; (brondocumenten 41 en 42) art 5 Wet voorkoming misbruik chemicaliën 6. hij op of omstreeks 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge, een of meer wapens van categorie III, te weten een kogelgeweer, merk FN Browning en/of een revolver, merk Rast en Gasser en/of een revolver, merk Reck en/of een of meer wapens van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur, merk IMI, munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid kogelpatronen en/of 9 millimeter patronen, voorhanden heeft gehad; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd; (deeldossier 16) art 26 lid 1 Wet wapens en munitie art 55 lid 1 Wet wapens en munitie 7. hij op of omstreeks 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort op naam van [benadeelde partij], waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, immers was dat paspoort opzettelijk voorzien van een pasfoto van hem, verdachte; (deeldossier 16) art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht 8. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 1998 tot en met 1 december 1998 te Amsterdam en/of te Hoeven, gemeente Halderberge en/of te Sint Willebrord, gemeente Rucphen en/of te Breda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ABN/AMRO Bank N.V. heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van f 270.000,- of daaromtrent, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid ten behoeve van voornoemde hypothecaire geldlening een valse of vervalste werkgeversverklaring en/of een vals of vervalst loonoverzicht verstrekt, waaruit zou moeten blijken, dat hij, verdachte een volledig dienstverband had bij IMAK B.V.B.A. met een brutojaarsalaris van f 60.288,- of daaromtrent, zulks terwijl hij in werkelijkheid niet, dan wel aanzienlijk minder werkzaamheden heeft verricht en/of geen, dan wel aanzienlijk minder salaris heeft ontvangen, waardoor ABN/AMRO Bank N.V. werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (kavel 21, [adres]) art 326 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 8 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 1998 tot en met 1 december 1998 te Amsterdam en/of te Hoeven, gemeente Halderberge en/of Sint Willebrord, gemeente Rucphen en/of te Breda,in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring en/of loonoverzicht, - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), ten behoeve van de aanvraag van een hypothecaire geldlening voornoemd(e) geschrift(en) heeft/hebben doen toekomen aan de ABN/AMRO Bank N.V. en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat uit voornoemde werkgeversverklaring en/of voornoemd loonoverzicht zou moeten blijken, dat hij, verdachte, een volledig dienstverband had bij IMAK B.V.B.A. met een brutojaarsalaris van f 60.288,- of daaromtrent, zulks terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid niet, dan wel aanzienlijk minder werkzaamheden heeft verricht en/of geen, dan wel aanzienlijk minder salaris heeft ontvangen; art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Door de raadsman is ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding onder 1 nietig dient te worden verklaard. De tenlastelegging onder 1 is onvoldoende feitelijk omschreven omdat er staat vermeld dat verdachte “voorwerpen” heeft vervoerd. Hieronder kunnen meerdere goederen vallen, aldus de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat de voorwerpen voldoende feitelijk zijn omschreven, nu in het tenlastegelegde onder 1 de zin niet ophoudt bij het woord “voorwerpen”, maar daaraan toegevoegd is “geschikt en/of bestemd voor de productie van MDMA en/of amfetamine.” Door de raadsman is vervolgens ter terechtzitting aangevoerd dat de dagvaarding onder 3 nietig dient te worden verklaard. Niet duidelijk is op welke hoeveelheden MDMA en/of amfetamine is gedoeld. De dagvaarding verwijst weliswaar naar deeldossier 8, echter op grond van de verwijzing van de officier van justitie in haar requisitoir naar de deeldossiers 7, 9 en 11 kan ongeveer het gehele dossier onder deze tenlastelegging vallen. Hiertegen kan de verdediging zich niet behoorlijk verweren. Er had moeten worden verwezen naar concrete strafbare feiten. Indien de rechtbank duidelijk is waarover dit feit gaat, dan kan dit slechts gaan over een geringe hoeveelheid MDMA. De rechtbank is van oordeel dat de feiten op de tenlastelegging in onderlinge samenhang dienen te worden bezien. De feitelijke omschrijving van de strafbare gedragingen in het onder 3 tenlastegelegde in combinatie met de plaatsen, waar het feit is gepleegd biedt voldoende duidelijkheid waartegen verdachte zich dient te verdedigen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding ook overigens aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Rucphen en/of Hoeven,gemeente Halderberge, in elk geval in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of een of meer andere middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende hij, verdachte, (telkens) (zakelijk weergegeven) - een of meer voorwerp(en) en/of goed(eren) vervoerd, welke geschikt en/of bestemd was/waren voor de productie van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine en/of - een ruimte ([adres] te Rucphen) gehuurd, welke geschikt en/of bestemd was voor de productie van (voornoemde) MDMA en/of amfetamine; 2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Breda en/of Hoeven, gemeente Halderberge en/of Etten-Leur en/of Sint Willebrord, gemeente Rucphen, in elk geval in het arrondissement Breda en/of te Amsterdam, in elk geval in het arrondissement Amsterdam,in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een duurzaam samenwerkingsverband van personen, te weten hij, verdachte en[medeverdachten] en/of een of meer andere perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk -het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of -het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of opzettelijk aanwezig hebben van hoeveelheden, althans een hoeveelheid van (een) middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge en/of Rucphen en/of elders in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) - MDMA en/of amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.en/of - een of meer andere middel(en) (telkens) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 4. hij, niet zijnde een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalien en/of niet zijnde een persoon of instelling als bedoeld in artikel 4 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalien, in of omstreeks de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge en/of Rucphen en/of elders in het arrondissement Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen (evenmin zijnde (een) houder(s) van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicalien en/of niet zijnde (een) perso(o)n(en) of instelling(en) als bedoeld in artikel 4 van de Wet Voorkoming misbruik chemicalien), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, (een) hoeveelhe(i)d(en) 1-fenyl-2-propanon (BMK) en/of 3,4-(methyleendioxy)fenylpropan-2-on (PMK) en/of een of meer andere middel(en), zijnde (telkens) (een) middel(en) genoemd onder categorie 1 van bijlage I van de richtlijn inzake de vervaardiging en het in de handel brengen van bepaalde middelen en psychotrope stoffen (richtlijn 92/109/EEG), heeft vervaardigd en/of in de handel gebracht en/of voorhanden gehad; 6. hij op of omstreeks 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge, een of meer wapens van categorie III, te weten een kogelgeweer, merk FN Browning en/of een revolver, merk Rast en Gasser en/of een revolver, merk Reck en/of een of meer wapens van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur, merk IMI, munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid kogelpatronen en/of 9 millimeter patronen, voorhanden heeft gehad; 7. hij op of omstreeks 11 oktober 1999 te Hoeven, gemeente Halderberge, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in het bezit was van een reisdocument, te weten een paspoort op naam van [benadeelde partij], waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was, immers was dat paspoort opzettelijk voorzien van een pasfoto van hem, verdachte; 8. hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 1998 tot en met 1 december 1998 te Amsterdam en/of te Hoeven, gemeente Halderberge en/of te Sint Willebrord, gemeente Rucphen en/of te Breda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, ABN/AMRO Bank N.V. heeft bewogen tot de afgifte van een hypothecaire geldlening van f 270.000,- of daaromtrent, in elk geval van enig geldbedrag, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid ten behoeve van voornoemde hypothecaire geldlening een valse of vervalste werkgeversverklaring en/of een vals of vervalst loonoverzicht verstrekt, waaruit zou moeten blijken, dat hij, verdachte een volledig dienstverband had bij IMAK B.V.B.A. met een brutojaarsalaris van f 60.288,- of daaromtrent, zulks terwijl hij in werkelijkheid niet, dan wel aanzienlijk minder werkzaamheden heeft verricht en/of geen, dan wel aanzienlijk minder salaris heeft ontvangen, waardoor ABN/AMRO Bank N.V. werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (kavel 21, [adres]) Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen. 8.2. De bruikbaarheid van de bewijsmiddelen. De raadsman heeft hierover het volgende aangevoerd: Er zijn goederen aangetroffen bij de inkijkoperaties. Deze hadden onmiddellijk inbeslaggenomen moeten worden, omdat deze goederen betrekking hadden op het overtreden van de Opiumwet. Bij dergelijke goederen moet worden voorkomen dat deze op de markt terecht komen. Er is derhalve niet tijdig ingegrepen door de politie. Deze nalatigheid moet tot bewijsuitsluiting leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens de inkijkoperaties grondstoffen zijn aangetroffen die op zichzelf toegestaan zijn om - al dan niet met vergunning -voorhanden te hebben. Bij het aantreffen van die goederen kan weliswaar ernstig vermoed worden dat deze zullen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs, maar daartoe bleek nog nader onderzoek nodig. Gereed product is alstoen niet aangetroffen.Dat onderzoek is onder meer verricht door het opstellen van camera’s en het aanbrengen van plaatsbepalingsmiddelen etc. De rechtbank stelt in de gegeven situatie dan ook geen nalatigheid vast, nu het onderzoek met betrekking tot de aangetroffen goederen verder is vervolgd, teneinde het produceren van synthetische drugs te kunnen vast stellen. De raadsman heeft ten aanzien van de verklaringen van [medeverdachte] aangevoerd: Deze verklaringen zijn niet bruikbaar voor het bewijs. De wijze van totstandkoming van deze verklaringen is zodanig dat deze als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt. [medeverdachte] heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat [medeverdachte] buiten het verhoor om over de zaak is gaan praten. In dat proces-verbaal bevindt zich een neerslag van wat [medeverdachte] volgens de betrokken verbalisanten over de zaak heeft verklaard. In het geval van een bekennende verklaring dient deze zoveel mogelijk in de eigen woorden van een verdachte te worden weergegeven. De verdachte dient vervolgens met die verklaring te worden geconfronteerd. Deze gang van zaken is niet gevolgd en er is derhalve gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het proces-verbaal van bevindingen moet dan ook worden uitgesloten voor het bewijs. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] is gewezen op het feit dat alles wat hij buiten het opnemen van de verklaringen tegen de verbalisanten zou vertellen in relatie tot het onderzoek door hen zou worden vastgelegd in een proces-verbaal. De verbalisanten hebben daarvan een proces-verbaal bevindingen opgemaakt, waarin niet woordelijk staat vermeld wat [medeverdachte] heeft verklaard. De betrouwbaarheid van die verklaringen kan echter worden getoetst aan de overige bewijsmiddelen, zoals onder meer aan de observaties en de afgetapte telefoongesprekken. De rechtbank acht uitsluiting voor het bewijs van de verklaringen van [medeverdachte] niet aan de orde, nu zich naar haar oordeel het in de aanhef van artikel 359a lid 1 van het wetboek van strafvordering genoemde geval niet voordoet. 8.3. De bewijsoverwegingen Ten aanzien van feit 4: De raadsman heeft aangevoerd dat op 11 oktober 1999 een geringe hoeveelheid van de in de tenlastelegging genoemde stoffen zijn aangetroffen en inbeslaggenomen. De wetgever heeft met de strafbaarstelling van deze stoffen niet het oog op deze geringe hoeveelheden gehad. Er is er langdurig geobserveerd op de loods waar deze stoffen zijn aangetroffen, echter niet tot op 11 oktober 1999. Het is dus niet uitgesloten dat kort voor 11 oktober 1999 een ander die stoffen daar heeft geplaatst. De rechtbank verwerpt dit verweer. In artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën wordt het voorhanden hebben van de in de tenlastelegging genoemde stoffen zonder vergunning verboden. Verdachte bleek geen vergunning te hebben. Er wordt in voornoemde wet geen beperking aangebracht met betrekking tot de hoeveelheid. Verdachte was huurder van de loods in Rucphen waar de stoffen zijn aangetroffen. Hij is daar veelvuldig geobserveerd. Uit die observaties bleek onder meer dat hij jerry-cans verplaatste. In de periode van 12 april 1997 tot en met 11 oktober 1999 zijn er diverse malen inkijkoperaties verricht en monsters van stoffen, die zich in jerry-cans en vaten bevonden, genomen. Nu, hoewel dat gelet op het voorgaande op zijn weg lag, verdachte geen redengevende verklaring heeft afgelegd omtrent het aantreffen van de stoffen in de door hem gehuurde loods, is de rechtbank van oordeel dat daaruit kan worden geconcludeerd dat verdachte opzettelijk genoemde chemicaliën voorhanden heeft gehad. Ten aanzien van feit 8: De raadsman heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat er geen dienstverband van verdachte met Imak B.V.B.A is geweest, zoals door de officier van justitie is gesteld. Het wettig en overtuigend bewijs van dit feit is, aldus de raadsman, niet geleverd. De rechtbank is van oordeel dat, wat er ook zij van het dienstverband met Imak B.V.B.A., er vastgesteld kan worden dat over 1997 door Imak bij de belastingdienst een jaarsalaris van f 19.336,- is opgegeven. Uit de in casu gebruikte werkgeversverklaring valt te begrijpen dat verdachte vanaf 17 juli 1997 bij Imak in dienst was met een bruto jaarsalaris van f 60.288,-. De werkgeversverklaring is op 22 juli 1997 ondertekend en de bijgevoegde loonspecificatie gaat over de 6e periode in 1998. Op grond van deze gegevens is de bank overgegaan tot het verstrekken van een hypothecaire geldlening. De rechtbank acht aangetoond dat verdachte en zijn mededader hierdoor opzettelijk de bank hebben willen misleiden. Zij acht derhalve de oplichting bewezen. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1. Medeplegen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden en bevorderen en zich of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen, vervoermiddelen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.. 2. Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. 3. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod. 4. Medeplegen van overtreding van artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan. 6. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot wapens van categorie II en III, meermalen gepleegd. 7. Het vervalsen van een reisdocument. 8. Medeplegen van oplichting. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks misdrijven, waarbij de strafbare feiten met betrekking tot de Opiumwet het zwaartepunt vormen. Verdachte heeft gedurende een geruime periode deelgenomen aan een criminele organisatie die onder meer tot doel had het vervaardigen en het buiten het Nederlands grondgebied brengen van amfetamine en MDMA. Bij de huiszoeking in de woning van verdachte zijn aantekeningen gevonden met betrekking tot het productieproces van synthetische drugs. Hoewel niet is gebleken dat verdachte een leidinggevende rol in de organisatie vervulde, was hij niettemin een belangrijke deelnemer in de organisatie, want hij hield zich met name bezig met het vervaardigen van de synthetische drugs. De georganiseerde internationale handel in hard drugs is uitermate lucratief, waarbij degenen die zich hiermee inlaten zich uitsluitend door eigen winstbejag laten leiden. Verdovende middelen als amfetamine en MDMA leveren een ernstig gevaar voor de volksgezondheid op en het gebruik ervan werkt criminaliteit in de hand. Bovendien brengt de productie van synthetische drugs ernstige milieu-schade met zich mee, nu de rest- en afvalstoffen in veel gevallen in het milieu gedumpt worden. Het voorhanden hebben van wapens acht de rechtbank eveneens een ernstig feit, nu het voorhanden hebben van wapens onder omstandigheden tot gebruikmaken daarvan kan leiden met alle denkbare gevolgen van dien. Door het verwerven van een hypothecaire geldlening op grond van een valse voorstelling van zaken heeft verdachte zich voorts nog schuldig gemaakt aan oplichting van de bank. Verdachte heeft een gering strafblad op het gebied van verkeersovertredingen. Het samenstel van feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals die hierna zal worden genoemd. 12 De overwegingen omtrent het beslag. Bij verdachte zijn bankbiljetten, 3.800 B.Fr, inbeslaggenomen. De rechtbank kan niet vaststellen dat dit geldbedrag vatbaar is voor verbeurdverklaring. Zij zal dan ook de teruggave hiervan aan verdachte gelasten. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63, 91, 140, 231, 326 van het wetboek van strafrecht, de artikelen 2, 10, 10a, 13, 14 van de Opiumwet, de artikelen 26, 55 en 57 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 5, 10 en 25 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de artikelen 1, 6, 7 en 87 van de Wet op de economische delicten. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf. Zij gelast de teruggave aan verdachte van bankbiljetten, te weten 3.800 Bfr. Dit vonnis is gewezen door mr. Renneberg, voorzitter, mr. Van Rijkom en mr. Schnitzler-Strijbos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Oostlander-Vink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 december 2000.