Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9417

Datum uitspraak2000-12-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/130316-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer : 16/130316-00 Datum uitspraak : 29 december 2000 Tegenspraak Verkort vonnis Raadsman: mr. O.E. de Jong te Nieuwegein V O N N I S van de arrondissementsrechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: (verdachte) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2000. 1. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd. 2. De bewijsbeslissing 2.1. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair is ten laste gelegd. Verdachte heeft door zeer gevaarlijk te rijden een verkeersongeval met dodelijke afloop veroorzaakt. Hij reed op het moment van de aanrijding 10 à 20 kilometer per uur harder dan de toegestane snelheid ter plaatse, hij heeft alcoholhoudende drank gedronken en de fietsters te laat opgemerkt. De overgelegde bewijsmiddelen bevatten geen aanwijzingen dat verdachte zijn gedraging willens en wetens op de dood danwel het zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers heeft gericht. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat de slachtoffers door zijn gedrag het leven zouden laten danwel zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen, heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen. De verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde, zijnde doodslag, zware mishandeling, poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. Ook het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde leidt tot vrijspraak, nu het slachtoffer xx tengevolge van het ongeval niet zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. 2.2. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 uiterst subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III + annex van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen onder 1 meer subsidiair, 2 uiterst subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 3. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 meer subsidiair, 2 uiterst subsidiair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl degene die schuldig is aan dit feit verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het onder 2 uiterst subsidiair bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 7, eerste lid en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 4. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. 5. Motivering van de op te leggen sancties Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen: - Verdachte heeft op 25 juni 2000 op diverse momenten alcoholhoudende drank genuttigd, te weten aan het einde van de middag thuis, gedurende de avond in café De Keijzer te Haastrecht en vanaf middernacht bij het tentfeest te Oudewater; - Verdachte heeft op meerdere momenten steeds opnieuw besloten om met zijn auto te gaan rijden, ondanks het feit dat hij wist dat hij veel te veel alcoholhoudende drank had genuttigd; - In de nacht, na afloop van het tentfeest, reed verdachte met een naar omstandigheden veel te hoge snelheid over de Hoenkoopse Buurtweg, een rechte landweg buiten de bebouwde kom van Oudewater. Daar heeft hij een drietal fietsters, die reden aan de rechterzijde van de Hoenkoopse Buurtweg, te laat opgemerkt, is hij niet tijdig naar links uitgeweken en heeft hij één van de fietsters, x , van achteren aangereden, die vervolgens tegen de voorruit van de auto van verdachte is gesmeten en na enkele meters -via het cabinedak- op het wegdek is gevallen, hetgeen als gevolg heeft gehad dat zij is overleden. Een tweede fietster, xx , kwam tengevolge van voormelde aanrijding eveneens ten val en raakte licht gewond; - Het vorenstaande valt verdachte nog extra te verwijten daar verdachte zelf heeft aangegeven dat er op het tijdstip van het ongeval en kort daarvoor, vanwege het einde van het tentfeest, vele fietsers over de Hoenkoopse Buurtweg reden, die niet allen verlichting voerden en die zich al dan niet in grote groepen voortbewogen; verdachte was derhalve gewaarschuwd en had extra oplettend moeten zijn; - Vast staat voorts dat voormelde drie fietsters vanwege retroreflectie aan de trappers en retro-reflectoren aan de achterzijde van de fietsen, alsmede fietsverlichting aan twee van de drie fietsen en de openbare verlichting ter plaatse, duidelijk zichtbaar waren voor verdachte; - Verdachte is na de aanrijding, zonder snelheid te verminderen, doorgereden, zonder zich om eventuele slachtoffers te bekommeren; - Verdachte heeft aanvankelijk leugenachtige verklaringen afgelegd omtrent zijn alcoholgebruik, doch heeft dit uiteindelijk, nadat de politie hieromtrent getuigen had gehoord, volledig toegegeven. - Verdachte heeft door zijn rijgedrag veel pijn, verdriet en onherstelbare schade toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer x en de bij het ongeval aanwezige vriendinnen. Ongevallen als deze waarbij het gebruik van alcohol een belangrijke rol speelt, veroorzaken in de maatschappij veel onrust en verontwaardiging. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 november 2000, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor gelijke delicten met justitie in aanraking is geweest. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Psycho- medisch Centrum Parnassia te Leiden, d.d. 23 oktober 2000, opgemaakt door mevr. A. van den Mispel, reclasseringswerkster. - een vroeghulp interventierapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Hollands Midden, d.d. 10 juli 2000, opgemaakt door L.J. Jongerius, reclasseringsmedewerker. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Door zijn zeer gevaarlijke rijgedrag moet verdachte bovendien zeer lange tijd als bestuurder van voertuigen van de weg worden geweerd. Gelet op de hoogte van de straf komt verdachte niet in aanmerking voor het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte, zoals door de verdachte ter zitting is aangeboden. De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij xx heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van tengevolge van het onder 2 uiterst subsidiair bewezenverklaarde feit geleden materiële en immateriële schade ten bedrage van (¦ 1.417,85 - ¦ 466,60=) ¦ 951,25. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immaterile schade is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Bij het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 uiterst subsidiaire bewezenverklaarde strafbare feit, derhalve door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden en de verdediging de hoogte van die schade niet heeft bestreden, kan de vordering tot een bedrag van fl 251, 25 worden toegewezen. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. 6. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 24c, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 8, 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. 7. DE BESLISSING: De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair en 2 meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 uiterst subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage III van dit vonnis, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 meer subsidiair, 2 uiterst subsidiair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1 meer subsidiair, 2 uiterst subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de tijd van 2 jaren. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Veroordeelt de verdachte wegens het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 5 jaren. Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 voor het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij xx ten dele toe. Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, wonende te Haastrecht, te betalen ¦ 251,25 (zegge tweehonderdeenenvijftig gulden en vijfentwintig cent). Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte. Bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer te betalen ¦ 251,25 (zegge tweehonderdeenenvijftig gulden en vijfentwintig cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 251,25 ten behoeve van het slachtoffer xx, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 251,25 te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag van ¦ 251,25 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 251,25 ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen). Dit vonnis is gewezen door: mrs. R.H.M. Jansen, W.P.H. Pronk en D.J.A. Kuipers, bijgestaan door mr. M. van Eck als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 december 2000.