Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9794

Datum uitspraak2001-01-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersK. 00.0105
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Kl. 00.0105 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste kamer, van 15 januari 2001 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [Klager], wonende te [woonplaats], te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat mr. J.O.I. Leliveld, over de beslissing van de officier van justitie tot het niet vervolgen van: [psychiatrisch centrum beklaagde 1], gevestigd te [plaats], [beklaagde 2], domicilie kiezende te [plaats], [beklaagde 3], domicilie kiezende te [plaats], en [beklaagde 4], domicilie kiezende te [plaats], wegens dood door schuld. De feitelijke gang van zaken. Op 8 november 1998 heeft klager aangifte gedaan van dood door schuld. Op 1 maart 2000 is door de officier van justitie aan klager bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd omdat beklaagden niet terecht als verdachte zijn aangemerkt. Hierop heeft klager op 12 mei 2000 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 15 mei 2000, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 25 september 2000 het hof geraden het beklag af te wijzen. Klager is, bijgestaan door zijn advocaat mr. Hendriks, op 20 november 2000 in raadkamer van dit hof verschenen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag. Beklaagden zijn opgeroepen op 13 december 2000 in raadkamer van dit hof te verschijnen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag. [Beklaagde 3] heeft aan deze oproep gehoor gegeven. Als advocaat voor alle beklaagden is tevens verschenen mr. I.C.P.T.M. Bakers. De beoordeling. Klager stelt dat beklaagden verantwoordelijk zijn voor de dood van zijn moeder, die opgenomen was in het psychiatrisch centrum. Tijdens een weekendverlof heeft zij zelfmoord gepleegd. Klager stelt dat zijn moeder ten eerste niet op weekendverlof had mogen worden gestuurd en dat ten tweede beklaagden -nadat zijn moeder niet op tijd was teruggekeerd van het weekendverlof- eerder de officier van justitie en de inspecteur van de volksgezondheid op de hoogte hadden moeten stellen van haar afwezigheid. Beklaagden stellen zich niet strafrechtelijk verantwoordelijk te voelen voor de dood van de moeder van klager. Klager en zijn advocaat hebben in raadkamer het woord gevoerd overeenkomstig de door hen overgelegde op schrift gestelde verklaring respectievelijk pleitnota, die op hun verzoek met bijlagen aan deze beschikking worden gehecht en hier als ingelast moeten worden beschouwd. Nadat de voorzitter hem heeft medegedeeld dat hij niet verplicht is te antwoorden op vragen die hem worden gesteld brengt [beklaagde 3] in raadkamer naar voren dat het behandelplan van de moeder van klager erin voorzag dat zij ongeveer een week na het weekendverlof zou worden ontslagen uit het psychiatrisch centrum. Bij patiënten die in de ontslagfase zitten stelt men zich anders op bij ongeoorloofde afwezigheid. Het ging juist goed met deze patiënt en niemand had haar dood verwacht. In de praktijk vraagt de politie bij een melding altijd of er direct actie moet worden ondernomen of dat daar mee gewacht kan worden. In dit geval zouden beklaagden hebben geadviseerd te wachten. Dat is een afweging die hulpverleners van geval tot geval moeten maken; deze afwegingen worden niet uit dommigheid of laksheid genomen maar weloverwogen door het team dat het behandelplan opstelt. Het is geen bewuste keus geweest om niet aan de wettelijke meldingsplicht te voldoen; dat is een onvolkomenheid geweest. Er was geen gegronde reden voor. Naar aanleiding van dit voorval wordt er wel strikter gemeld; in de praktijk verandert echter niets omdat per geval door de politie om advies wordt gevraagd of er direct actie moet worden ondernomen. Volgens [beklaagde 3] is de mededeling vooraf van klager dat zijn moeder in zijn ogen niet op weekendverlof mocht worden gestuurd meegenomen in de beslissing van het team. Klager kreeg echter al een aantal weken geen informatie meer van het psychiatrisch centrum. Zijn moeder heeft zelf nog opgebeld naar klager om hem te verzekeren dat het verlof goed zou verlopen. Het weekendverlof past goed in het opbouwen van de terugkomst van patiënten in de maatschappij. Hierdoor krijgen zij weer perspectief en dat werkt levensbevorderend. Voorts stelt [beklaagde 3] in raadkamer geen verklaring te hebben voor het afwezig zijn van de aftekenlijst. Hij is er echter van overtuigd dat er niet een te grote hoeveelheid is meegegeven omdat patiënten die op weekendverlof gaan de voorraad medicijnen uit de apotheek krijgen die voor dat aantal dagen voor die patiënt voorgeschreven is. Bovendien zijn psychiatrische medicijnen minder gevaarlijk dan het gemiddelde dat vrij verkrijgbaar is bij de drogisterij. Bij de ontwikkeling van psychiatrische medicijnen wordt immers getracht de suïcidale capaciteit van die medicijnen zoveel mogelijk te beperken. Het feit dat de moeder van klager maar voor één weekend medicijnen bij zich had was geen reden om eerder tot melding over te gaan nadat ze niet tijdig terugkeerde van het weekendverlof. Immers, bij dergelijke medicijnen hangt de werking niet op enkele dagen. Daarnaast brengt [beklaagde 3] in raadkamer naar voren dat er vanuit het psychiatrisch centrum is aangedrongen op obductie. Bij bespreking van de dood van klagers moeder met haar familie hing echter een agressieve sfeer. De behandelaars werden bedreigd door de familie. Klager wilde niet ingaan op het voorstel van obductie omdat hij het psychiatrisch centrum niet meer zou vertrouwen en zou de obductie zelf regelen. [Beklaagde 3] heeft nog diverse malen gecheckt of de obductie geregeld was. Op een gegeven moment heeft hij vernomen dat klagers moeder zonder obductie ter aarde was gesteld. Des te meer verbaasde het hem dat de aangifte van klager na een maand of acht volgde, aldus [beklaagde 3]. De advocaat van beklaagden heeft in raadkamer het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnota, die op zijn verzoek aan deze beschikking wordt gehecht en hier als ingelast moet worden beschouwd. Daarnaast voert de advocaat van beklaagden aan dat er ook medicijnen zijn aangetroffen in het huis van de moeder van klager in doosjes die niet afkomstig waren van het psychiatrisch centrum. Bepaalde vragen over de relatie tussen klager en beklaagden zijn niet te beantwoorden zonder het medische dossier van klagers moeder te openen. Waar het gaat om kwesties die het medisch beroep geheim raken beroepen beklaagden zich daar nadrukkelijk op. Als het aan klager had gelegen, dan zou zijn moeder nooit meer uit het psychiatrisch centrum zijn gekomen, zo hebben beklaagden van hem begrepen. Er zijn intern berispingen uitgedeeld in deze zaak, ondermeer voor het ontbreken van de aftekenlijsten van de medicijnen. Beklaagden zijn al genoeg gestraft door alle acties en bedreigingen van klager. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. Het hof overweegt dat het niet aannemelijk is geworden dat het toestaan van het weekendverlof aan de moeder van klager niet redelijk was, ook gezien het feit dat de moeder van klager een week later uit het psychiatrisch centrum zou worden ontslagen. Het hof is echter geen enkele redelijke verklaring gebleken waarom beklaagden niet hebben voldaan aan de wettelijke plicht die volgt uit artikel 58, vierde lid van de Wet Bijzondere Opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Beklaagden hebben een speciale zorgplicht voor patiënten die krachtens het speciale kader van deze wet zijn opgenomen. Nu beklaagden niet hebben voldaan aan de eis van dit artikel om onverwijld mededeling te doen van de afwezigheid van klagers moeder aan de inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en de officier van justitie dringt zich de vraag op of -mede gelet op de door klager vooraf gegeven waarschuwing alsmede het suïcidale verleden van klagers moeder- beklaagden vervolgd kunnen of moeten worden terzake dood door schuld. Bij beantwoording van die vraag is van essentieel belang het tijdstip van het overlijden van klagers moeder. Slechts indien voldoende vast is komen te staan dat zij na het weekend is te komen overlijden is een succesvolle vervolging mogelijk. Het hof acht, gelet op de ernst van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagden te bevelen, terzake van dood door schuld. Gelet op de complexiteit van de zaak acht het hof het gewenst dat de officier van justitie tevens de vordering zal doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering. In het kader van bedoeld gerechtelijk vooronderzoek denkt het hof dan ondermeer aan de volgende opsporingshandelingen: - een deskundigenonderzoek naar het tijdstip van overlijden van klagers moeder. De beslissing. Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagden terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft. Het hof geeft tevens de officier van justitie de last de vordering te doen ex artikel 181 van het Wetboek van Strafvordering, een en ander zoals hiervoor overwogen. Aldus gegeven door mr. van der Velden, als voorzitter, mrs. Jurgens en Walstock, als raadsheren, in tegenwoordigheid van dhr. de Jonge, als griffier, op 15 januari 2001.