Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA9797

Datum uitspraak2001-01-15
Datum gepubliceerd2003-09-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersKlacht niet-vervolging K 00.0124
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof overweegt dat met de inwerkingtreding op 1 april 1995 van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29 (de zogenaamde Wet Terwee) de positie van de benadeelde partij in het strafrecht en het strafprocesrecht aanzienlijk is versterkt. Bij de genoemde wet is in het Wetboek van Strafrecht een strafrechtelijke sanctie in vorm van de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel ingevoerd, waarmee door de wetgever uitdrukkelijk is bevestigd dat schadevergoeding een van de doeleinden van het straf(proces)recht kan zijn. De stelling, dat een klacht dient te worden afgewezen indien met de strafvervolging geen ander doel dan schadevergoeding zou worden gediend is daarom in zijn algemeenheid niet langer houdbaar. De mogelijkheid zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen ter verkrijgen van schadevergoeding kan naar huidig recht dusdanig zwaar wegen dat alleen reeds voor dit doel een klacht gegrond verklaard kan worden.


Uitspraak

Kl. 00.0124 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH Beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, achtste kamer, van 15 januari 2001 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van: [Klaagster], wonende te [woonplaats], over de beslissing van de officier van justitie tot het niet vervolgen van: [Beklaagde 1], wonende te [woonplaats] en [Beklaagde 2], wonende te [woonplaats], wegens diefstal. De feitelijke gang van zaken. Op 26 maart 2000 heeft klaagster aangifte gedaan van diefstal, beweerdelijk jegens haar gepleegd door beklaagden. Op 18 mei 2000 is door de officier van justitie aan klaagster bericht dat de zaak niet zal worden vervolgd wegens voeging ad informandum. Hierop heeft klaagster op 23 mei 2000 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van dit hof op 25 mei 2000, met het verzoek de verlangde vervolging te bevelen. De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 11 juli 2000 het hof geraden het beklag af te wijzen. Klaagster is, bijgestaan door gemachtigde mr. de Beaumont, op 7 november 2000 in raadkamer van dit hof verschenen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag. Beklaagden zijn opgeroepen op 13 december 2000 in raadkamer van dit hof te verschijnen, teneinde te worden gehoord op het ingediende beklag. Beklaagden hebben geen gehoor gegeven aan deze oproep. De beoordeling. Klaagster stelt dat beklaagden haar auto hebben ontvreemd, waardoor er schade aan is ontstaan. Beklaagden hebben erkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt. De gemachtigde van klaagster heeft in raadkamer het woord gevoerd overeenkomstig de door hem overgelegde schriftelijke standpunten, die op zijn verzoek aan deze beschikking worden gehecht en hier als ingelast moeten worden beschouwd. De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag. Het hof overweegt dat met de inwerkingtreding op 1 april 1995 van de Wet van 23 december 1992, Stb. 1993, 29 (de zogenaamde Wet Terwee) de positie van de benadeelde partij in het strafrecht en het strafprocesrecht aanzienlijk is versterkt. Bij de genoemde wet is in het Wetboek van Strafrecht een strafrechtelijke sanctie in vorm van de zogenaamde schadevergoedingsmaatregel ingevoerd, waarmee door de wetgever uitdrukkelijk is bevestigd dat schadevergoeding een van de doeleinden van het straf(proces)recht kan zijn. De stelling, dat een klacht dient te worden afgewezen indien met de strafvervolging geen ander doel dan schadevergoeding zou worden gediend is daarom in zijn algemeenheid niet langer houdbaar. De mogelijkheid zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen ter verkrijgen van schadevergoeding kan naar huidig recht dusdanig zwaar wegen dat alleen reeds voor dit doel een klacht gegrond verklaard kan worden. Het hof acht gelet op de ernst en omvang van het beweerdelijk gepleegde strafbare feit, termen aanwezig om het beklag gegrond te verklaren en de vervolging van beklaagden te bevelen, terzake van diefstal. De beslissing. Het hof verklaart het beklag gegrond en beveelt de vervolging van beklaagden terzake van het feit waarop het beklag betrekking heeft. Aldus gegeven door mr. van der Velden, als voorzitter, mrs. Jurgens en Walstock, als raadsheren, in tegenwoordigheid van dhr. de Jonge, als griffier, op 15 januari 2001.