Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AB0741

Datum uitspraak2001-03-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.840032-00
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.840032-00 Uitspraak: 27 maart 2001 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], wonende te Kampen, thans verblijvende in het Huis van Bewaring "Zwolle" te Zwolle. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 13 maart 2001. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.G.M. Hovius, advocaat te Zwolle. De officier van justitie, mr. C. Schaap-Meulemeester, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede te gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 11 juli 2000 in de gemeente Kampen althans in Nederland opzettelijk Maartje Pieck van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die Maartje Pieck de keel dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of met een koord/snoer de keel dichtgetrokken en/of dichtgetrokken gehouden althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals/keel van die Maartje Pieck uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde Maartje Pieck is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid en/of opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van Maartje Pieck, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren; danwel, a) hij op of omstreeks 11 juli 2000 in de gemeente Kampen opzettelijk Maartje Pieck wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft verdachte toen daar met dat opzet -die Maartje Pieck bij de arm(en) en/of het haar gepakt en/of (vervolgens) stevig vastgehouden en/of -die Maartje Pieck tegen haar wil een woning ingesleurd en/of ingetrokken en/of ingeduwd en/althans (aldus) die Maartje Pieck gedwongen een woning binnen te gaan en/of -in die woning die Maartje Pieck een trap opgeduwd en/of opgetrokken en/of opgesleurd en/of (daarbij) op dwingende wijze gezegd: "Naar boven", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/althans (aldus) die Maartje Pieck gedwongen die trap op te gaan en/of (dientengevolge) -die Maartje Pieck verhinderd die woning te allen tijde vrij te (kunnen) verlaten; b) hij op of omstreeks 11 juli 2000 in de gemeente Kampen althans in Nederland door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) Maartje Pieck heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die Maartje Pieck, hebbende verdachte toen daar een of meer vingers in de vagina van die Maartje Pieck gestoken/geduwd en/of zijn tong en/of zijn penis in de mond van die Maartje Pieck gestoken/geduwd en/of door die Maartje Pieck in de mond laten nemen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte toen daar opzettelijk gewelddadig en/of bedreigend, -die Maartje Pieck opzettelijk wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en/of beroofd heeft gehouden en/of -op dwingende wijze die Maartje Pieck te verstaan heeft gegeven dat zij zich moest uitkleden en/of (vervolgens) op haar knieën moest gaan zitten en/of -die Maartje Pieck met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen althans die Maartje Pieck met haar hoofd tegen een hard oppervlak heeft geduwd en/of geslagen en/of -(aldus) voor die Maartje Pieck een bedreigende situatie heeft doen ontstaan; c) hij op of omstreeks 11 juli 2000 in de gemeente Kampen althans in Nederland opzettelijk Maartje Pieck van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die Maartje Pieck de keel dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden en/of met een koord/snoer de keel dichtgetrokken en/of dichtgetrokken gehouden althans omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals/keel van die Maartje Pieck uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde Maartje Pieck is overleden. De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout door waar geschreven staat 'soorgelijke' te lezen 'soortgelijke'. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting wordt de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad. BEWIJS De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: hij op 11 juli 2000 in de gemeente Kampen opzettelijk Maartje Pieck van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een koord/snoer omsnoerend en samendrukkend geweld op de hals/keel van die Maartje Pieck uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde Maartje Pieck is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid en opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van Maartje Pieck, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren, strafbaar gesteld bij artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht, juncto artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid geheel zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL Met betrekking tot de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. 1. De verdachte heeft -uiteindelijk- het navolgende bekend: * hij heeft het 15-jarige slachtoffer zijn huis in gesleurd, nadat zij, het slachtoffer, folders in de brievenbus van verdachtes woning -gelegen in de nabijheid van de woning van het slachtoffer- had gedeponeerd; * hij heeft het slachtoffer gedwongen naar de zolder van zijn woning te gaan en zich daar te ontkleden; * hij heeft haar lichaam onzedelijk betast; * nadat het slachtoffer was gaan gillen, heeft hij een stuk koord/snoer genomen, dat tweemaal om de hals/keel van het slachtoffer gedaan, krachtig aangetrokken en met twee knopen vastgemaakt; * hij heeft het lichaam van het slachtoffer vervolgens, nadat hij tot de overtuiging gekomen was dat de dood was ingetreden, de trappen van zijn huis deels afgedragen en deels gesleept en vervolgens met haar kleding in de kofferbak van zijn auto gedeponeerd; * alvorens zich daarna van het stoffelijk overschot te ontdoen door het in een bos geheel ontkleed achter te laten, heeft hij eerst gedurende meer dan een uur een bezoek gebracht aan zijn buren. 2. In weerwil van verdachtes ontkenning acht de rechtbank, zoals hiervoor al overwogen, bewezen dat verdachte het lichaam van het slachtoffer nog bij haar leven seksueel is binnengedrongen. 3. Op grond van objectieve gegevens heeft de rechtbank redenen om aan te nemen dat door verdachte ook andere vormen van fysiek geweld tijdens haar leven jegens het slachtoffer zijn toegepast. Uit het sectierapport blijkt immers dat een aantal van de geconstateerde verwondingen vóór het overlijden is toegebracht. Uit één en ander kan worden afgeleid dat de laatste minuten van het leven van het slachtoffer een hel zijn geweest. De nabestaanden blijven niet alleen achter met een onpeilbaar verlies, maar bovenal met immens verdriet door de wijze waarop verdachte het leven van het nog jonge slachtoffer heeft afgenomen door na haar eerst seksueel te hebben misbruikt, haar te verwurgen en vervolgens te 'dumpen' in het bos. Van invloed op de strafwaardigheid van het feit is voorts de geslepen en -naar het slachtoffer, haar nabestaanden en de samenleving- uiterst respectloze wijze waarop verdachte lange tijd heeft kans gezien zich aan zijn verantwoordelijkheid voor zijn handelen te onttrekken. Hij heeft geprobeerd zich een alibi te verschaffen door zijn bezoek aan de buren, hij heeft de kleding van het slachtoffer doen verdwijnen en hij heeft geruime tijd (mede door wisselende verklaringen) zijn onschuld gefingeerd. De buitengewone ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan geven blijk van een calculerende misdadigheid die op zich de in de wet genoemde maximumstraf rechtvaardigt. Met betrekking tot de persoon en de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank het navolgende. De rechtbank heeft rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend multidisciplinair rapport d.d. 26 februari 2001, uitgebracht door prof. dr. A.W.M. Mooij, zenuwarts, en H.A. van Kempen, psycholoog, verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht; - een schrijven van prof. dr. Mooij en H.A. van Kempen voornoemd d.d. 12 maart 2001, houdende een toelichting bij de conclusie van voornoemd rapport d.d. 26 februari 2001; - de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier; - de persoon van verdachte, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken; - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 1 december 2000 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst. Voornoemd rapport houdt als conclusie onder meer in dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit leed aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, dat het feit hem in verminderde mate kan worden toegerekend. Uit het rapport en de schriftelijke toelichting daarop blijkt dat verdachte lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken. De begrenzing van de narcistische component -welke zich kenmerkt door de behoefte van verdachte aan controle, beheersing en macht en de daarmee corresponderende grootheidsfantasieën- heeft geleid tot grote woede en een impulsieve doorbraak van razernij, zich manifesterend in de uitoefening van macht over een onmachtig slachtoffer, waarbij de slachtofferkeuze min of meer toevallig tot stand kwam. De deskundigen concluderen dat een aanzienlijke kans op herhaling bestaat indien verdachte onbehandeld in de maatschappij zou terugkeren. Zij adviseren -nu de problematiek weliswaar ernstig, maar in beginsel toegankelijk en bewerkbaar is- aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de deskundigen op goede gronden tot hun advies zijn gekomen en maakt het oordeel van de deskundigen tot het hare. Voorts concludeert de rechtbank op grond van het rapport en de schriftelijke toelichting dat verdachte het hem ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte in zoverre strafbaar. De officier van justitie heeft de vraag in hoeverre de verminderde toerekeningsvatbaarheid van invloed moet worden geoordeeld op de duur van een op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidstraf beantwoord op een wijze die naar het oordeel van de rechtbank recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden enerzijds en aan de gevolgen van de straf en een behandeling anderzijds. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur zoals gevorderd bij de nabestaanden en overigens al diegenen die ernstig geschokt waren en zijn de zekerheid verschaft dat hun belang niet is miskend. Deze straf en strafvorm doet daarnaast recht aan het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege vereist. Deze maatregel moet de verdachte duidelijk maken dat behandeling noodzakelijk zal zijn alvorens in de samenleving terug te keren en de samenleving waarborg geven dat de verdachte niet met de geestesziekte die mede aanleiding geweest is tot zijn handelen in de samenleving terugkeert. De rechtbank is nadrukkelijk van oordeel dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerst een aanvang dient te nemen nadat de gevangenisstraf zal zijn geëindigd. De oplegging van straf en maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht. Benadeelde partij Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan, dat de benadeelde partijen schade hebben geleden ten gevolge van het ten laste van verdachte bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partijen gesteld op een bedrag van ( 8.100,-- aan materiële schade (te weten ( 3.500,-- aan extra kosten van levensonderhoud, ( 4.000,-- ter zake kosten van lijkbezorging en ( 600,-- aan extra telefoonkosten), en ( 50.000,-- aan immateriële schade. De officier van justitie heeft gerequireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen ter zake de materiële schade en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in hun vordering tot vergoeding van de immateriële schade. De raadsman heeft ter terechtzitting geconcludeerd dat de vordering ter zake de materiële schade voor toewijzing gereed ligt, doch dat de benadeelde partijen in hun vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, dan wel dat deze vordering dient te worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat voor wat betreft de materiële schade de hoogte van die schade genoegzaam is komen vast te staan tot het gestelde bedrag van ( 8.100,--, vermeerderd met de kosten die -tot op heden- worden begroot op nihil. De vordering ter zake de materiële schade van de benadeelde partijen, die in die vordering ontvankelijk zijn, is in dier voege toewijsbaar. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor wat betreft de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de door de verdachte overtreden strafbepaling niet ziet op de bescherming van de belangen van nabestaanden en er derhalve geen sprake is van rechtstreekse schade in de zin van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering. In zoverre kan de vordering alsnog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank adviseert nadrukkelijk de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerst een aanvang te laten nemen nadat de gevangenisstraf zal zijn geëindigd. De rechtbank veroordeelt de verdachte op de eis van de benadeelde partijen, om aan hen ter vergoeding van materiële schade tegen kwijting te betalen een bedrag van ( 8.100,-- (zegge: achtduizend en éénhonderd gulden). De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn en hun vordering ter zake de immateriële schade slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Aldus gewezen door mr. J.H. Bosch, voorzitter, mrs. A. Oosterveld en G. Eelsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 maart 2001.