Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD3568

Datum uitspraak2001-09-21
Datum gepubliceerd2001-09-21
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers36557
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Nr. 36.557 21 september 2001 JV gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 augustus 2000, nr. 98/1595, betreffende na te melden beschikking van de Inspecteur. 1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof Bij beschikking heeft de Inspecteur afwijzend beslist op belanghebbendes verzoek om toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, welke beschikking, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht. 2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. 3. Beoordeling van de klacht De klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie 4.1. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of het onderhavige motorrijtuig een kampeerauto is als bedoeld in artikel 2, letter g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet). Het Hof heeft die vraag ontkennend beantwoord op grond van het feit dat het voor een persoon van gemiddelde lengte niet mogelijk is om in het motorrijtuig rechtop te staan. 4.2. Het evenvermelde artikel 2, letter g, van de Wet is ingevoerd bij de Wet van 12 juni 1997, Stb. 245 (Wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en van enkele andere wetten in verband met herziening van de tariefstructuur voor vrachtauto's). In de Memorie van Toelichting is - voorzover in cassatie van belang - opgemerkt (Kamerstukken II 1996/97, 25 158, nr. 3, blz. 23): "Kampeerauto's en woonwagens. (...…). Deze categorieën motorrijtuigen zijn nu evenwel niet in de wet gedefinieerd. (…...). De nu opgenomen omschrijving van kampeerauto's is mede ontleend aan de wegenverkeerswetgeving (aan het Voertuigreglement, artikel 1.1, onderdeel y).". In artikel 1.1, letter y, van het Voertuigreglement is een kampeerauto omschreven als een personenauto of bedrijfsauto, waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid. 4.3. De door het Hof geformuleerde voorwaarde dat een persoon van gemiddelde lengte in het motorrijtuig rechtop moet kunnen staan, vindt geen grondslag in de tekst van artikel 2, letter g, van de Wet. Verder blijkt niet uit de geschiedenis van de totstandkoming van evenvermelde bepaling dat de wetgever een inhoudelijke wijziging heeft beoogd ten opzichte van de tot 1 juli 1997 geldende regelgeving. In zijn arrest van 10 januari 2001, nr. 35973, BNB 2001/95, heeft de Hoge Raad, in een procedure aangaande het jaar 1995, geoordeeld dat de door het Hof geformuleerde voorwaarde dat een volwassen persoon van gemiddelde lengte in het motorrijtuig min of meer rechtop moet kunnen staan, geen grondslag vindt in de wettelijke bepalingen en de geschiedenis van de totstandkoming daarvan. 4.4. Het hiervóór in 4.3 overwogene brengt mee dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen. 5. Proceskosten De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend. 6. Beslissing De Hoge Raad: verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 160, en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op f 710 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2001.