Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4469

Datum uitspraak2001-09-07
Datum gepubliceerd2001-10-11
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers00/2406
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vermakelijkheidsretributie te water van de gemeente Amsterdam. Aan­nemelijk is dat de vermakelijkheden te water, met name door de rondvaartboten, voor de gemeente extra kosten oproepen, onder meer voor baggeren en onderhoud van kademuren, zodat is voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan een vermakelijkheidsretributie. Geen wille­keurige en onredelijke belastingheffing. Stationerende vaartuigen en waterfietsen veroorzaken minder extra kosten, wat een lager tarief rechtvaardigt. Niet aannemelijk dat de meerderheid van de belastingplichtigen niet in de heffing wordt betrokken of dat verweerder onvoldoende onderneemt om belastingplichtigen op te sporen.


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK op het beroep van X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van de inspecteur gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder. 1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 6 juli 2000, ingediend door mr. A te B als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 14 juni 2000, betreffende de door belanghebbende op aangifte voldane vermakelijkheidsretributie over het vierde kwartaal van het jaar 1998. Belanghebbende heeft ƒ y vermakelijkheids-retributie op aangifte voldaan. Zij heeft een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar afgewezen. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot teruggave van de voldane belasting. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Ter zitting van 8 juni 2001 is verschenen vorenvermelde gemachtigde, alsmede namens verweerder mr. C, tot zijn bijstand vergezeld van mr. D en E. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota's worden tot de gedingstukken gerekend. 2. De verordening 2.1. Bij zijn besluit van 15 december 1994, nr. 688, heeft de gemeenteraad van Amsterdam (hierna: de raad) de Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening is gepubliceerd in het gemeenteblad van Amsterdam (hierna: gemeenteblad), jaargang 1995, afdeling 3, volgn. 26. De Verordening is, voor zover hier van belang, gewijzigd bij besluiten van de raad van 13 december 1995, nr. 789, gemeenteblad jaargang 1996, afdeling 3, volgn. 5, en van 17 december 1997, nr. 817, gemeenteblad jaargang 1997, afdeling 3, volgn. 96. De Verordening luidt in het onderhavige tijdvak - voor zover hier van belang - als volgt: " Begripsomschrijving Art. 1 In deze verordening wordt verstaan onder: a. vermakelijkheid: een activiteit waarbij wordt of mede wordt beoogd het publiek amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak te verschaffen of waarbij het publiek dit amusement, verstrooiing, ontspanning of vermaak zoekt, ondergaat, vindt, pleegt te vinden of kan vinden, een en ander in of op daartoe bestemd of geschikt voor een ieder of voor iedere groep van personen toegankelijk binnen de gemeente gelegen water; b. vaartuig: een drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebezigd dan wel bestemd of geschikt is voor het dragen of vervoer te water van personen of voor het dragen of vervoer van al dan niet met het drijvend lichaam een geheel uitmakende voorwerpen; c. rondvaart: een tocht met een vaartuig volgens een bepaalde of afgesproken route die in hoofdzaak gericht is op het tonen van specifieke gemeentelijke karakteristieken. Belastbaar feit Art. 2 Onder de naam vermakelijkheidsretributie worden rechten geheven ter zake van het, tegen betaling of vergoeding van welke aard dan ook en voor welk onderdeel van de vermakelijkheid dan ook, geven van een vermakelijkheid waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening in de vorm van toezicht of anderszins van de zijde van het gemeentebestuur wordt getroffen. Belastingplicht Art. 3 Belastingplichtig is degene die op of in binnen de gemeente gelegen voor ieder toegankelijk water de vermakelijkheid verschaft, organiseert of de gelegenheid daartoe biedt of op wiens naam of voor wiens verantwoordelijkheid de vermakelijkheid plaatsvindt. Maatstaf van heffing Art. 4 De rechten worden berekend naar het aantal bezoekers respectievelijk deelnemers aan de vermakelijkheid dan wel naar het aantal passagiers per rondvaart. Tarieven Art. 5 1. De rechten bedragen ƒ 1 per bezoeker respectievelijk deelnemer aan de vermakelijkheid of per passagier per rondvaart. 2. In afwijking van lid 1 bedraagt het tarief ƒ 0,50 per bezoeker respectievelijk deelnemer aan de vermakelijkheid ingeval de vermakelijkheid plaatsvindt op een stationerend vaartuig of per passagier per vaartocht op een waterfiets. Belastingtijdvak Art. 6 Het belastingtijdvak is een kalenderkwartaal. Wijze van heffing. Art. 7 De rechten worden bij wege van voldoening op aangifte geheven. (…) Inwerkingtreding en citeertitel. Art. 12 1. (…) 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1995. 3. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening op de vermakelijkheidsretributie te water 1995. " 3. Tussen partijen vaststaande feiten Belanghebbende exploiteert in Amsterdam een rondvaartbedrijf. In dat bedrijf heeft zij in het vierde kwartaal van 1998 y passagiers vervoerd. Zij heeft op aangifte een bedrag van ƒ y vermakelijkheidsretributie voldaan. 4. Geschil In geschil is of de Verordening of de wijze waarop verweerder deze uitvoert in strijd is met artikel 229 van de Gemeentewet, met het gelijkheidsbeginsel, met het verbod op détournement de pouvoir of met het verbod op willekeur. 5. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd. Namens belanghebbende: Ik betwist niet dat rondvaarten een vermakelijkheid te water zijn. Er zijn ongeveer 100 rondvaartboten in Amsterdam, waarvan gemiddeld 70 à 80% in de vaart is. Het gaat om 2,6 miljoen passagiers per jaar. De opsporing van belastingplichtigen is volstrekt onvoldoende. Je kunt op talloze manieren de stad binnenkomen zonder te worden gesignaleerd. Er moeten veel meer illegale aanbieders van rondvaarten zijn dan bij verweerder bekend zijn. Er is geen specifieke relatie tussen de voorzieningen en de rondvaarten. De voorzieningen hebben een algemeen karakter. Niet alleen rondvaartboten hebben er profijt van. Namens verweerder: Er is sprake van een vermakelijkheid, waarbij gebruik wordt gemaakt van gemeentelijke voorzieningen. Daaraan zijn kosten verbonden, zoals baggeren en binnenwaterbeheer (met patrouillevaartuigen en op het land). Via het binnenwaterbeheer worden belastingplichtigen gesignaleerd. Inmiddels zijn er 45 belastingplichtigen beschreven. Het toezicht op het water is van belang voor de rondvaartboten. Rondvaartboten maken intensief gebruik van het water. Daardoor ontstaat slijtage aan kades en walmuren. Van de kosten wordt slechts een deel door de vermakelijkheidsretributie gedekt. Dat anderen ook profijt van deze voorzieningen hebben, brengt niet mee dat die anderen ook in de heffing moeten worden betrokken. Bij passagiersschepen en rijnschepen is geen sprake van een vermakelijkheid, omdat het vervoer daar voorop staat. Amsterdam is omgeven door sluizen. De Dienst binnenwaterbeheer signaleert de schepen die de sluizen passeren en geeft dit zo nodig door aan de gemeentelijke belastingdienst. Voorts heeft de gemeentelijke belasting-dienst een eigen buitendienst die belastingplichtigen signaleert. Naar mijn indruk wordt de vermakelijkheidsretributie geheven van vrijwel iedereen die tegen vergoeding vermakelijk-heden te water geeft. De gemeente doet er alles aan om belastingplichtigen op te sporen. 6. Beoordeling van het geschil 6.1. De vermakelijkheidsretributie wordt geheven ter zake van het geven van vermakelijk-heden waarbij gebruik wordt gemaakt van door of met medewerking van het gemeente-bestuur tot stand gebrachte of in stand gehouden voorzieningen of waarbij een bijzondere voorziening van de zijde van het gemeentebestuur getroffen wordt (artikel 229, eerste lid, aanhef en on-der-deel c, van de Gemeentewet). Het karakter van de vermakelijkheidsretributie brengt even-wel mee dat geen directe relatie behoeft te bestaan tussen bepaalde kosten en de opbrengst van die retributie. Uit de raadsvoordracht die leidde tot de invoering van de onder-ha-vi-ge retributie blijkt dat de gemeenteraad bij deze retributie vooral het oog heeft gehad op de kos-ten van onderhoud van en kapitaallasten van bruggen en walmuren, kosten van diep- en schoon-houden van grachten en sluizen, van onderhoud van sluizen en waterkeringen, van kwan-ti-teits-beheer van oppervlaktewater en van personeel voor speciaal toezicht. Deze kosten be-lo-pen in totaal ongeveer ƒ 53 miljoen per jaar. Het Hof acht aannemelijk dat in het kader van vermakelijkheden te water, en vooral door rondvaartboten, de Amsterdamse grachten zoda-nig intensief worden gebruikt, dat daardoor aanmerkelijke extra kosten worden op-ge-roe-pen voor met name baggeren en onderhoud van walmuren. Op grond daarvan acht het Hof aan-nemelijk dat door de vermakelijkheden te water, met name door de rondvaartboten, voor de gemeente extra kosten worden opgeroepen. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat verweerder ook kosten voor baggeren en onderhoud van kademuren zou moeten maken in-dien geen rondvaarten zouden worden gehouden, maar het Hof acht aannemelijk dat deze kos-ten dan lager zouden zijn dan thans het geval is. Daarmee is naar 's Hofs oordeel voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld aan een vermakelijkheidsretributie. Aan deze conclu-sie doet niet af dat de gemeente bij de onderhavige retributie naast voormelde kosten ad ƒ 53 miljoen per jaar, mede kosten in de beschouwing heeft betrokken van voorzieningen van algemene aard, in het bijzonder voorzieningen die in verband staan met of gemaakt worden mede ten behoeve van het toerisme, waarvan organisatoren van en deelnemers aan ver-make-lijk-heden te water wel profiteren, maar waarvan in de meeste gevallen niet kan worden gezegd dat zij er ook gebruik van maken. 6.2. Ook is het Hof van oordeel dat de onderhavige verordening niet leidt tot een wille-keurige en onredelijke belastingheffing. Gelet op het aantal in gebruik zijnde rondvaartboten en het aantal passagiers dat daarmee jaarlijks wordt vervoerd, is sprake van een intensief gebruik van de desbetreffende voorzieningen, dat niet in een wanverhouding staat tot de voor dat gebruik geheven retributie. Daaraan doet niet af dat ook anderen dan de belasting-plich-tigen profijt hebben van de voorzieningen waarop de retributie betrekking heeft. Het is geen be-zwaar dat mogelijk ook andere vormen van vermaak in een vermakelijkheidsretributie zou-den kunnen worden betrokken of dat de kosten van deze voorzieningen mogelijk ook door middel van andere heffingen zouden kunnen worden bestreden. 6.3. Belanghebbende wijst erop dat een lager tarief geldt voor vermakelijkheden op stationeren-de vaartuigen en voor passagiers op waterfietsen (artikel 5, tweede lid, van de Verordening). Zij neemt het standpunt in dat ook rondvaartondernemingen, zoals zij zelf, onder het lage-re tarief zouden moeten worden gerangschikt, omdat zij speciale voorzieningen hebben moe-ten treffen waardoor zij niet lozen op open water. Naar hiervoor onder 6.1 is overwogen, acht het Hof aannemelijk dat vermakelijkheden te water voor de gemeente extra kosten voor met name baggeren en onderhoud van kademuren oproepen. Het Hof acht evenzeer aanneme-lijk dat stationerende vaartuigen minder extra kosten veroorzaken dan andere varende vaar-tuigen, zoals rondvaartboten, die door hun varende beweging het water immers sterker in beroering brengen. Ook acht het Hof aannemelijk dat waterfietsen door hun lagere snelheid het water minder sterk in beroering brengen dan andere varende vaartuigen, zoals rondvaart-boten, en dat zij daardoor minder extra kosten oproepen. Dat rechtvaardigt naar 's Hofs oor-deel ter zake van vermakelijkheden op stationerende vaartuigen en waterfietsen naar een lager tarief vermakelijkheidsretributie te heffen. 6.4. Belanghebbende stelt voorts dat de vermakelijkheidsretributie rond 1998 wordt geheven van circa 38 belastingplichtigen en dat een belangrijk deel van de belastingplichtigen niet in de heffing wordt betrokken. Verweerder stelt ter zitting onweersproken dat inmiddels 45 belasting-plichtigen in de heffing worden betrokken. Tegenover de weerspreking door verweerder heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel niet aannemelijk gemaakt dat de meerderheid van de belastingplichtigen niet in de heffing wordt betrokken, voor zover dat al van belang zou zijn bij een belasting die, zoals de onderhavige, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Evenmin acht het Hof aannemelijk dat verweerder onvoldoende onderneemt of heeft ondernomen om degenen op te sporen die aan de belasting zijn onderworpen en van hen de belasting te heffen. 6.5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het beroep ongegrond is. 7. Proceskosten Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 8. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is vastgesteld op 7 september 2001 door mrs. Schaap, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.