Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4833

Datum uitspraak2001-10-25
Datum gepubliceerd2001-10-25
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/080161-01vev
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank in Leeuwarden heeft een man voor zijn aandeel in het smokkelen van 308 kilo cocaïne van Suriname naar Nederland veroordeeld. De betrokkenheid van verdachte had zich beperkt tot het snijden van een gat in een giek van een graafmachine en het later weer (onzichtbaar) dichtlassen van dat gat. Anderen hadden in de tussentijd 308 kilo cocaïne in die giek verstopt en regelden verder het vervoer van de graafmachine e.d. Gezien het geringe aandeel van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden vond de rechtbank dat volstaan kon worden met een veroordeling tot 9 maanden gevangenisstraf. Bij deze persoonlijke omstandigheden is in aanmerking genomen dat verdachte first offender is en de vrijheidsstraf in een vreemd land moet ondergaan.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VERKORT VONNIS Uitspraak: 25 oktober 2001 Parketnummer: 17/080161-01 VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [adres], geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats], wonende te [adres], thans gedetineerd in PI De Grittenborgh te Hoogeveen. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 oktober 2001. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M.E. Hamming, advocaat te Drachten. TELASTELEGGING Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat: hij in de periode van 1 oktober 1998 tot en met 16 november 1998 in Suriname en/of in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk met gebruikmaking van een schip (te weten met de EWL Antilles) binnen het grondgebied van Nederland (te weten in een van de havens van Rotterdam) heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 308 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne (welke hoeveelheid cocaïne was verborgen in de giek van een kraan), zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I. De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. KWALIFICATIE Het bewezene levert op het misdrijf: primair Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. STRAFBAARHEID VERDACHTE De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit is begaan; - de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister; - de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte heeft in Suriname in opdracht van een organisatie, die zich bezig hield met het binnen Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne, eenmalig gaten in een giek van een graafmachine gesneden en later, nadat ongeveer 308 kilo cocaïne in de giek was gestopt, deze gaten weer gedicht en het geheel zo onzichtbaar mogelijk afgewerkt. Verdachte heeft geweten dat de kraan op transport ging naar Nederland en hij is dus medeverantwoordelijk voor de invoer van deze enorme hoeveelheid cocaïne. Verdachte zegt als betaling voor zijn werkzaamheden f 1000,00 te hebben ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie, die uitgaat van een vrijheidsstraf van twee jaren waarvan zes maanden voorwaardelijk, gelet op de impact van deze zaak in beginsel een rechtvaardige bestraffing zou kunnen worden genoemd. Immers heeft verdachte zich medeverantwoordelijk gemaakt voor de risico's en maatschappelijke consequenties, die de import van een dergelijke hoeveelheid cocaïne met zich meebrengt. De feitelijke omstandigheden van zijn aandeel, de zo te noemen baas/knecht verhouding waaronder het laswerk plaatsvond, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte doen de rechtbank tot een aanzienlijk lagere straf besluiten. Betreffende dit laatste merkt de rechtbank nog het volgende op. Verdachte is een first offender. Hij is op Curaçao gearresteerd en vervolgens naar Nederland gebracht. Hij heeft hier geen familie, een vrijheidsstraf in een voor hem vreemd land ver van zijn gezin is daardoor een extra zware sanctie. De rechtbank acht een gevangenisstraf van negen maanden een terechte bestraffing. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN De rechtbank heeft gelet op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte te dier zake tot: Een gevangenisstraf voor de duur van NEGEN MAANDEN. Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Wegener Sleeswijk, voorzitter, mr. C.E.M. Daan-van Brink en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 oktober 2001. Mr. Bax is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.