Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD4970

Datum uitspraak2001-10-18
Datum gepubliceerd2001-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers01 / 1190 WW44 VV / 01 / 1191 WW44
Statusgepubliceerd


Uitspraak

01 / 1190 WW44 VV President van de Arrondissementsrechtbank te Breda 01 / 1191 WW44 UITSPRAAK inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uit[verzoeker 1]ofdzaak als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb in het geding tussen: [verzoekers], verzoekers, mr. P.L.J. van Dun te Tilburg, gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, te Tilburg, verweerder. 1. Procesverloop: Bij besluit van 22 november 2000 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder aan het Projectbureau Binnenstad van de gemeente Tilburg (hierna: vergunninghouder) bouwvergun-ning, alsmede een drietal vrij-stellingen, verleend voor het veranderen van een schoolgebouw aan de Tivolistraat 4-6 te Tilburg tot kantoor. Ver-weerder heeft bij besluit van 28 mei 2001, verzonden 31 mei 2001 (hierna: het bestreden besluit), onder aanvulling van het primaire besluit, de bezwaren van ver-zoekers hiertegen ongegrond ver-klaard. Verzoekers hebben bij brief van 12 juli 2001 beroep ingesteld bij deze recht-bank tegen het bestreden besluit. Bij brief van dezelfde datum hebben verzoekers zich tevens tot de presi-dent gewend met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzie-ning. Het verzoek is behandeld ter zitting van 5 oktober 2001. Van de verzoe-kers was [verzoeker 1] aanwezig en namens hen was mr. P.L.J.M. van Dun aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.W.M. Pulskens. Van de zijde van vergunninghouder waren ir. P. Rockx en ing. P. Verhoe-ven (archi-tect) aanwezig. 2. Beoordeling: 2.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de president uit van de volgende feiten. Verweerder heeft op 25 juli 2000 van vergunninghouder een aanvraag ontvangen om bouwver-gunning voor het verbou-wen van een voormalige school aan de Tivolistraat 4-6 te Tilburg tot kantoorge-bouw. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bouwver-gunning verleend. Daarbij zijn voorts enkele vrijstellin-gen verleend, waaronder een vrijstelling ex artikel 352, vierde lid, van de Bouw-veror-dening, in die zin dat het pand Tivoli-straat 4 te Tilburg mag worden gebruikt ten behoeve van kantoordoel-einden. Een aantal omwonenden van het pand aan de Tivolistraat 4-6, waaronder verzoekers, heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Nadat zij hieromtrent zijn gehoord, heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd, met dien verstande dat alsnog een drietal vrijstel-lingen van bepalingen uit de Bouwver-ordening is verleend, dat de bovenraampjes in de erker aan de westgevel van het gebouw dienen te worden uitgevoerd in matglas en dat een drietal nader genoemde tekeningge-deelten geacht worden deel uit te maken van de verleende bouwvergunning en aldus de betreffende gedeel-ten op de oor-spronkelijke tekeningen vervangen. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit het volgende aangevoerd: a. de bouwaanvraag heeft betrekking op het gehele pand aan de Tivoli-straat 4 en 6 en is derhalve niet te splitsen. b. ten onrechte zijn de bouwtekeningen in de bezwaarfase aangepast. c. aan de zijde van de Pasteurstraat is sprake van een voorge-velrooi-lijn en bij uitvoe-ring van het bouwplan wordt deze over-schreden. Ook wordt de voorgevelrooi-lijn aan de Tivolistraat overschreden. d. het bouwplan had naar aanleiding van hetgeen in bezwaar is aangevoerd, aan een andere adviseur dan aan de welstandscommis-sie die destijds het bouwplan beoordeelde voorgelegd moeten worden. Met name hebben verzoekers uit wel-stands-oogpunt bezwaren tegen de hoge westelij-ke zijge-vel. e. het bouwplan is in strijd met de Bouwverordening, omdat niet gebleken is dat er voldoende parkeergelegenheid is, terwijl het ter plaatse toch om de realise-ring van een kantoor gaat. Verzoekers hebben in beroep verzocht om vernietiging van de verleende bouw-vergun-ning. Bij het verzoek om voorlopige voorziening is verzocht de bouwvergun-ning te schorsen. 2.2. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de president van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voor-lopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb heeft de president na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoor-deling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De president ziet aanleiding in dit geval van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet mag alleen en moet een bouw-ver-gunning worden geweigerd, kort gezegd, indien het bouw-werk in strijd is met het bestemmings-plan, het Bouwbe-sluit, de bouwverorde-ning of met redelijke eisen van wel-stand. 2.4. De panden Tivolistraat 4 en 6 (hierna ook aan te duiden als pand 4 en pand 6) zijn gelegen in het gebied van het ter plaatse vigerende bestemmings-plan "Armhoefse Akkers". Ingevolge dat plan heeft pand 4 de bestemming "ter-reinen bestemd voor herenhuizen en middenstands-huizen in open of gesloten bebouwing". Partijen zijn het er over eens dat deze bestemming slechts bouwen ten behoeve van woondoeleinden toelaat en dat het gebruik wordt geregeerd door artikel 352 van de Bouwverordening. Op grond van deze bepaling is het verboden van het gebouw ge-bruik te maken op een met de bestemming strijdige wijze. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ter plaatse van het pand nr. 6 geen be-stemming geldt. Gelet op de overgelegde plankaart en de daarbij behorende ver-klaring van de aanduidingen, kan de presi-dent verweer-der daarin volgen. Gezien de op de kaart aangebrachte arceringen en de kleurstellin-gen, is er onvoldoende grond-slag voor de stelling van verzoe-kers dat uit de plankaart kan worden afgeleid dat dit pand is bestemd tot "jeugdhuizen met woning". Voorts neemt de president in aan-merking dat de in geding zijnde panden op de plankaart zijn gescheiden door een onder-broken streep, waarmee - gezien de verklaring van de aanduidingen - de be-stemmings-grens is aangeven. Deze grens loopt overigens gelijk met de kadastrale grens van de percelen waarop deze panden staan. Voor pand 6 gelden derhalve niet de bebouwingsvoorschriften van het bestemmingsplan. Wel zijn de bebouwings-voor-schriften van de Bouwverordening van toepas-sing. Voor pand 6 gelden geen gebruiksvoorschriften. Het gebruik van dit pand voor kan-toordoeleinden is derhalve zonder meer toegestaan. 2.5. Ver-weerder heeft zowel bij het primaire als bij het bestreden besluit enkele vrij-stellingen verleend. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat deze vrijstellingen als zodanig niet of niet langer in het geding zijn. 2.6. De president zal eerst ingaan op de grief van verzoekers dat er in de bezwaarfa-se sprake zou zijn van een ongeoorloofde aanpassing van de bouwtekenin-gen. Gebleken is dat de aanpassingen van de bouwaanvraag in de bezwaarfa-se dermate ondergeschikt zijn - het betreft met name aanpassin-gen van de in de oor-spronkelijke bouwaanvraag op enkele punten foutief weergegeven bestaan-de toestand - dat er geen sprake is van een afwijking op wezenlij-ke punten van de oorspronkelijke bouw-aanvraag. Van een nieuw bouwplan, waarvoor een nieuwe aanvrage had behoren te worden gedaan, kan dan ook niet worden gesproken. Voorts is de presi-dent van oordeel dat uitgegaan kan worden van de juist-heid van de in de bezwaarfa-se opge-maakte en in beroep ook overge-legde, gewaarmerkte, teke-ningen van de bestaande en de gewijzigde toe-stand, die deel uitmaken van het be-streden besluit. 2.7. De bouwaanvraag en het primaire besluit zien op het project Tivol-straat 4-6. Uit het bestreden besluit moet worden afgeleid dat verweerder een "knip" in de bouw-aanvraag en het bouwplan heeft gemaakt in die zin dat zij zijn beoordeeld als twee afzonderlijke projecten voor de beide pan-den. Dat heeft ertoe geleid dat voor pand 4 uitsluitend een vrijstel-ling ex artikel 352, vierde lid, van de Bouwverordening nodig is geacht en dat verlening van een bouwvergunning uitsluitend nodig werd geoordeeld voor de verbouw van pand 6, aangezien volgens verweerder in pand 4 geen bouw-kun-dige verande-rin-gen of werkzaamheden plaats zullen vinden waarvoor een ver-gunning-plicht geldt. De bouwvergunning kon derhalve volgens verweerder alsnog worden beperkt tot pand 6. Verzoekers achten een dergelijke splitsing niet aanvaardbaar. Onder verwijzing naar de uit-spraak van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State van 18 mei 2000 (AB 2001/14), overweegt de presi-dent dat burgemeester en wethou-ders als regel dienen te beslissen op een aanvraag zoals deze is inge-diend, maar dat zij onder omstandighe-den gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht zijn om de indie-ner van de aanvraag in de gelegenheid te stellen die aanvraag te wijzigen of aan te vullen. Daar-voor bestaat met name aanleiding als door wijziging of aanvulling de geconstateerde beletselen voor het verlenen van de aanvraag kunnen worden weggenomen. De laatstbedoelde situatie doet zich hier voor. Verweerder heeft de vergun-ning-houder niet expliciet in de gelegenheid gesteld om de aan-vraag te split-sen. Gezien de relatie tussen vergunning-houder en verweerder was dat ook niet noodzakelijk. De splitsing is in het bestre-den besluit derhalve ambtshalve aange-bracht. De president acht dat in procedurele zin niet onaanvaardbaar. Hierbij is in overweging genomen dat verweerder zulks in het bestreden besluit uitvoerig en op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd. Ook in inhoudelijk opzicht ziet de president geen beletselen voor deze splitsing. Daaromtrent wordt het volgende overwogen. De percelen waarop de panden 4 en 6 zijn gelegen hebben elk een eigen kada-straal nummer en huisnummer en vallen, zoals uit het vooraf-gaande blijkt, in planologische zin onder een verschillend regime, waarbij de bestem-mings-grens exact over de per-ceels-grens loopt. Voorts kan worden vastgesteld dat de bestemming "terreinen bestemd voor heren-huizen en middenstands-huizen in open of gesloten bebouwing" van pand 4 destijds is verwe-zenlijkt. Tenslotte is van belang dat beide panden ook in architec-to-nisch opzicht van elkaar te onder-schei-den zijn. Aan een en ander doet onvoldoen-de af dat beide panden een groot aantal jaren ten behoeve van een conservato-rium zijn gebruikt en dat zij ook na realise-ring van het onderhavige bouwplan ten behoeve van een zelfde gebruik benut worden. 2.8. Op grond van de bouwtekenin-gen die deel uitmaken van het bestre-den besluit, en de daarop gegeven toelichting ter zitting van de zijde van verweerder, staat volgens de president voldoende vast dat in pand 4 geen bouwvergun-ningplich-tige activitei-ten worden verricht. Verzoeker Spijkers en zijn gemachtigde hebben ter zitting betwist, op basis van eigen waarne-mingen ter plaatse, dat in pand 4 geen vergunning-plichtige aktiviteiten (zullen) plaatsvin-den. Dat is een kwestie van handhaving. Verweerder is gehouden er op toe te zien dat dergelijke aktiviteiten in pand 4 niet plaatsvinden en dient zo nodig hand-havend op te treden. 2.9. De voornaamste grief van verzoekers is, dat realise-ring van het bouwplan be-tekent dat er een hoge zijgevel wordt opgetrokken in de directe nabij-heid van hun woningen. Nu gebleken is dat voor pand 6 geen bebouwingsvoorschriften ingevolge het bestemmingsplan gelden, wordt de bouw geregu-leerd door de Bouwveror-dening. Inge-volge het bepaalde in artikel 2.5.24, eerste lid, van de Bouwverorde-ning is de maximaal toege-laten bouwhoogte 15 meter. Daarmee komt het bouwplan niet in strijd. Verzoekers hebben aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de ingevolge de Bouwverordening geldende voorgevelrooilijnen. In dit geval staat vast dat aan de voorzijde van pand 6, gelegen aan de Tivolistraat - waar ook de ingang van het kantoorgebouw is geprojec-teerd - , een voorgevelrooilijn geldt. Verzoekers hebben ter zitting aangegeven dat hun grief terzake van de over-schrijding van die voorgevel-rooilijn vervalt. Partijen zijn verdeeld gebleven over het antwoord op de vraag of aan de westgevel van pand 6, gelegen aan de Pasteurstraat, sprake is van een voorgevel-rooi-lijn. Afhankelijk van de omstandigheden ter plaatse, kan - zo volgt ook uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State - bij een hoekperceel sprake zijn van twee voorgevelrooilijnen. Naar het oordeel van de president doet die situatie zich hier niet voor. Daarbij is van zwaarwegend belang dat de Tivoli-straat en de Pasteur-straat ter hoogte van het onder-havige pand niet zijn aan te merken als twee gelijk-waar-dige straten. De Pas-teurstraat bestaat ter hoogte van de westgevel van pand 6 al sinds jaar en dag slechts uit een smal pad, dat boven-dien zowel aan de zijde van de Pasteur-straat ter hoogte van het onderha-vige pand, als aan de zijde van de Tivolistraat met een paaltje is afgesloten voor het autoverkeer. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte gewezen op het gegeven dat de Pasteurstraat als woonstraat later is ingericht dan het perceel waarop pand 6 is gelegen en dat deze straat feitelijk als woonstraat eindigt aan de achterzijde van dat perceel. Verzoekers hebben voorts aangevoerd dat het bouwplan, met name door de volumi-neuze bouw aan de westzijde, in strijd is met rede-lijke eisen van wel-stand en sub-sidiair dat - nu verweerder in wezen tevens is aan te merken als vergunning-houder - in de bezwaarfase een andere welstandscom-missie een advies had moeten geven over het bouw-plan. Daarover overweegt de president het volgende. Naar de stand van de jurisprudentie is het aanvaardbaar dat verweerder een wel-standsad-vies aan zijn besluitvor-ming ten grondslag legt, wanneer dit advies voldoende zorgvuldig is voorbereid, in dit advies gemotiveerd wordt ingegaan op ingebrachte bezwaren en geen deskundig tegenad-vies is overgelegd. Uit de gedingstukken blijkt dat de wel-standscommissie het bouwplan in de primaire fase meerdere keren heeft bezien. Een tegenadvies van een terzake deskundige is niet overgelegd. Voorts staat vast dat verweerder de welstandsbezwaren van verzoe-kers in de be-zwaarfase heeft voorgelegd aan de welstandscommissie. Het advies van de wel-standscommissie van 28 februari 2001 is weliswaar kort, maar - tegen de achtergrond van de bezwaren - voldoende gemotiveerd. Vervolgens zijn de door verzoe-kers inge-brachte computersimulaties van de gevolgen van de bouw voorge-legd aan de wel-stands-com-missie. Deze heeft daarop te kennen gegeven dat deze simulaties geen nieuw licht op de zaak werpen. Geen rechtsregel schrijft voor dat in het geval waarin een onderdeel van de gemeente aanvrager of houder van een bouwvergunning is, voor het desbetreffende bouwplan een welstands-oordeel wordt gevraagd aan een andere commissie dan de in de be-trokken gemeente werkzame welstandscom-missie. De gemeente dient in dit opzicht niet anders te worden behandeld dan andere aanvragers of houders van een bouw-vergunning. Onder omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van een zwaarwegend tegenadvies, kan het nodig zijn het advies in te winnen van een andere welstandscommissie of een (andere) deskundige. Die situatie doet zich hier evenwel niet voor. Gelet op het voorafgaande mocht verweerder het welstandsoordeel van de wel-standscommissie (ook) in de bezwaarfase overnemen. 2.10. In artikel 2.5.30 van de Bouwverordening is bepaald dat, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw danwel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Voorts is bepaald dat de parkeer-ruimte niet overbemeten mag zijn, omdat er in dat verband ook rekening gehouden behoort te worden met de bereik-baar-heid van open-baar vervoer. Naar het oordeel van de president heeft verweerder in het bestreden besluit zijn standpunt dat aan deze norm is voldaan in het bestreden besluit op toereikende wijze gemotiveerd. Daarbij laat de president overigens in het midden de juistheid van de opmerking van verweerder dat jonge internet-ondernemers veelal nog niet over een auto zullen beschikken in het midden. Ter zitting is onbetwist gebleven het standpunt van verweerder dat op een afstand van 200 meter een parkeergarage en op een af-stand van 100 meter een parkeerterrein aanwezig zijn, waardoor ook in de naaste omgeving voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is. 2.11. Het voorgaande leidt de president tot de conclusie dat het bestre-den besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt. Hieruit volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewe-zen. Gezien het voorafgaande, is er geen aanleiding voor een proces-kosten--veroorde-ling. 3. Beslissing: De president: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar door mr. Van Viegen, in tegenwoordigheid van mr. Willemse als griffier, op 18 oktober 2001. Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen, alsmede iedere andere belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de datum van verzending van het afschrift van deze uitspraak. Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.