Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5892

Datum uitspraak2001-07-04
Datum gepubliceerd2001-11-20
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/25516
Statusgepubliceerd


Indicatie

SAMENVATTING Bewaring / strafrechtelijk voortraject / verhoor. Het gehoor in het kader van artikel 59 Vw 2000 juncto 5.2 Vb 2000 heeft plaatsgevonden alvorens de vreemdeling, een Algerijn, was overgedragen aan de vreemdelingendienst. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit echter niet tot onrechtmatigheid van de bewaring leiden. Uit het feit dat het verhoor heeft plaatsgevonden nadat de vreemdeling was voorgeleid aan de hulpofficier van Justitie kan worden afgeleid dat zijdens het Openbaar Ministerie geen bezwaar bestond tegen de overdracht van de vreemdeling aan de vreemdelingendienst. Dat de vreemdeling daarna, kort voorafgaande aan zijn strafrechtelijke invrijheidstelling, is gehoord met het oog op de daaropvolgende inbewaringstelling acht de rechtbank derhalve niet onrechtmatig, te meer daar er geen wettelijk voorschrift bestaat waaruit blijkt dat deze handelwijze niet zou zijn toegestaan. Beroep ongegrond.


Uitspraak

UITSPRAAK ARRONDISSEMENTSRECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig __________________________________________________ UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep vrijheidsontnemende maatregel __________________________________________________ Reg.nr: AWB 01/25516 VRWET Inzake: A, crv nummer 1209020772, thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling, gemachtigde mr. J. Hemelaar, advocaat te Hoofddorp, tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr.drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar ten departemente. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1972 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. 2. Op 16 juni 2001 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 8:1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 15 juni 2001 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding. 3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 25 juni 2001. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J. Singh, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting een tolk in de Engelse taal aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat verweerder de rechtbank nader dient te informeren omtrent enkele ter zitting gerezen vragen, zulks onder toezending van een afschrift van deze informatie aan de gemachtigde van de vreemdeling. Verweerder heeft de rechtbank bij faxbericht van 26 juni 2001 nader geïnformeerd. Bij faxberichten van 29 juni en 2 juli 2001 heeft de gemachtigde van de vreemdeling zijn reactie hierop aan de rechtbank kenbaar gemaakt. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten. II. OVERWEGINGEN 1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000. 2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Uit de stukken is gebleken dat de vreemdeling op 15 juni 2001 is aangehouden nadat bij de uitreiscontrole op luchthaven Schiphol is gebleken dat hij gebruik maakte van een vervalst Frans paspoort. Gelet op het bepaalde in artikel 52 jo. artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering bestond derhalve de bevoegdheid de vreemdeling aan te houden. 4. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat de in het proces-verbaal van overgave vermelde tijdstip waarop de vreemdeling is gehoord en het tijdstip waarop de vreemdeling is overgedragen aan de vreemdelingendienst niet juist kunnen zijn, aangezien het gehoor in het kader van artikel 59 Vw2000 juncto artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 alsdan zou hebben plaatsgevonden voordat het strafrechtelijk voortraject was afgesloten. Indien dit toch juist blijkt te zijn, dient dit tot onrechtmatigheid van de bewaring te leiden. 5. De rechtbank heeft naar aanleiding van deze stelling verweerder opgedragen onder andere hieromtrent duidelijkheid te verschaffen, uiterlijk op 26 juni 2000 om 14.00 uur. De gemachtigde van de vreemdeling werd in de gelegenheid gesteld hierop op donderdag 28 juni 2001 tot 17.00 uur te reageren. Uit de verzendbevestiging van verweerders antwoord is gebleken dat deze weliswaar pas op 26 juni 2001 te 16.41 uur aan de rechtbank en de gemachtigde van de vreemdeling is verzonden, doch de rechtbank acht hierin geen grond aanwezig voor het oordeel dat de bewaring reeds daarom onrechtmatig dient te worden geacht, te meer daar de gemachtigde van de vreemdeling zijn zienswijze op het antwoord van verweerder op 2 juli 2001 alsnog aan de rechtbank heeft doen toekomen. 6. Uit verweerders reactie is gebleken dat de tijdstippen in het proces-verbaal van overgave correct zijn vermeld, zodat vaststaat dat het gehoor in het kader van artikel 59 Vw2000 juncto 5.2 Vb2000 heeft plaatsgevonden alvorens de vreemdeling was overgedragen aan de vreemdelingendienst. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit echter niet tot onrechtmatigheid van de bewaring leiden. Uit het feit dat het verhoor heeft plaatsgevonden nadat de vreemdeling was voorgeleid aan de hulpofficier van justitie kan worden afgeleid dat zijdens het openbaar ministerie geen bezwaar bestond tegen de overdracht van de vreemdeling aan de vreemdelingendienst. Dat de vreemdeling daarna, kort voorafgaande aan zijn strafrechtelijke invrijheidstelling, is gehoord met het oog op de daaropvolgende inbewaringstelling acht de rechtbank derhalve niet onrechtmatig, te meer daar er geen wettelijk voorschrift bestaat waaruit blijkt dat deze handelwijze niet zou zijn toegestaan. 7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs en heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Bovendien heeft de vreemdeling zich hier te lande bediend van valse identiteitspapieren. 8. Voorts is de rechtbank van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De vreemdeling heeft in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard een asielverzoek in Frankrijk te hebben ingediend. Op 25 juni 2001 heeft de vreemdelingendienst de beschikking gekregen over documenten die de stelling van de vreemdeling ondersteunen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat aan de hand van deze gegevens wordt onderzocht of een Dublin-claim bij Frankrijk zal worden ingediend. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijke claim niet tot overdracht aan Frankrijk zal kunnen leiden. 9. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. 10. Het beroep is derhalve ongegrond. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. 11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de rechtbank niet gebleken. III. BESLISSING De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep ongegrond; 2. wijst het verzoek om schadevergoeding af. IV. RECHTSMIDDEL Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open. Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2001, in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.