Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6009

Datum uitspraak2001-11-22
Datum gepubliceerd2001-11-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers10.166003/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10.166003/01 Datum uitspraak: 22 november 2001 Tegenspraak VONNIS van de ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te Eeklo (België) op 16 november 1971, wonende te [adres] Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 november 2001. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder bovenvermeld parketnummer. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A en 1B). DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE De officier van justitie mr. Hemelaar heeft gerekwireerd -zakelijk weergegeven- de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Hij heeft hierbij nog opgemerkt dat hij er geen bezwaar tegen heeft, indien aan de verdachte een taakstraf wordt opgelegd. DE GELDIGHEID VAN DE INLEIDENDE DAGVAARDING De rechtbank is van oordeel, dat de dagvaarding met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde nietig dient te worden verklaard, nu niet feitelijk is omschreven, waarin het tenlastegelegde valselijk (doen) opmaken of (doen) vervalsen in het eerste deel van de tenlastelegging heeft bestaan, zodat de dagvaarding op dat punt niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die zouden moeten leiden tot nietigverklaring van het overige deel van de dagvaarding, is de dagvaarding voor het overige geldig. BEWEZEN De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 1C en 1D), die van dit vonnis deel uitmaakt. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De rechtbank heeft meer in het bijzonder ambtshalve overwogen dat in het primair tenlastegelegde de periode waarin de monsters zijn genomen, te weten de periode 4 augustus 1999 tot en met 19 augustus 1999, dient te worden gelezen als “de periode 4 augustus 1999 tot en met 19 september 1999”. Uit het dossier -met name het in de tenlastelegging genoemde rapport “Rapportage Asbest Specialistenteam PRIZREN/KOSOVO”, waar de tenlastelegging naar verwijst en die als bijlage 6 bij het technisch proces-verbaal (ordner 7) is gevoegd- en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat de monsternames hebben plaatsgevonden in de periode van 4 augustus 1999 tot en met 19 september 1999. De datum “19 augustus 1999” komt in het dossier niet als een relevante datum naar voren. Het rechtskarakter van de tenlastelegging wordt door de verbeterde lezing niet wezenlijk veranderd, noch worden de grenzen van de in de tenlastelegging neergelegde omschrijving van de toedracht van het feitelijk gebeuren overschreden. De rechtbank heeft voorts overwogen dat bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet is gebleken, dat de verdediging wel van de in de tenlastelegging genoemde periode van monsterneming is uitgegaan of dat deze verschrijving tot onduidelijkheid van de tenlastelegging heeft geleid, noch dat zij overigens in enig belang is geschaad door voormelde verbeterde lezing van de tenlastelegging. BEWIJS De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen. TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte -die destijds als analist werkzaam was bij Envico Environmental Consult- op de hoogte was van het feit dat de eigenaar van dat laboratorium de op de aanwezigheid van asbest te onderzoeken monsters niet onderzocht en fictieve analyserapporten opstelde of liet opstellen, dan wel dat hij de te onderzoeken monsters manipuleerde. De verdachte heeft toegegeven dat hij er in de onderhavige zaak wetenschap van had, dat de capaciteit van het laboratorium en het aldaar werkzame personeel te gering was om alle uit Kosovo aangeleverde monsters binnen een paar dagen te kunnen onderzoeken en dat derhalve niet alle aangeleverde monsters zijn onderzocht. Desondanks heeft de verdachte in opdracht van de eigenaar in deze zaak de door laatstbedoelde verstrekte analyseresultaten verwerkt in analyserapporten, welke door de eigenaar geautomatiseerd zijn ondertekend. De op die manier verkregen analyserapporten zijn vervolgens verstrekt aan een medeverdachte, die destijds teamleider van het Asbest Specialistenteam in Kosovo was en deze gegevens zijn vervolgens in een rapportage voor het Ministerie van Defensie verwerkt. Op dezelfde wijze heeft verdachte gehandeld met betrekking tot door hem opgestelde overzichten van analyses waarin door hem onjuiste analyseresultaten werden vermeld. Verdachte wist dat de analyserapporten en -overzichten deze bestemming hadden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de door verdachte opgemaakte analyserapporten en de door hem doorgegeven analyseresultaten bestemd waren om te worden opgenomen in een door zijn medeverdachte 1 in opdracht van het Ministerie van Defensie op te maken rapportage. Eén en ander is uiteindelijk ook geschied en heeft geresulteerd in de rapportage getiteld “Rapportage Asbest Specialistenteam PRIZREN/KOSOVO”. Gelet op de woonplaats van medeverdachte 1 en de vestigingsplaats van zijn bedrijf C.K.M.S., te weten Oude-Tonge, waar medeverdachte 1 de rapportage heeft samengesteld, kan hier als pleegplaats van de door verdachte verrichte handelingen Oude-Tonge worden aangemerkt, nu verdachtes analyserapporten/-overzichten slechts zijn gemaakt om in de rapportage van medeverdachte 1 dan wel C.K.M.S. te worden opgenomen. STRAFBAARHEID VAN HET FEIT Het bewezen feit levert op: T.a.v. primair: Medeplegen van valsheid in geschrift, strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken, die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar. Parketnummer van de berechte zaak: 10.166003/01 -3- STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar. MOTIVERING VAN DE STRAFFEN De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte -die destijds als analist handelde in ondergeschiktheid aan zijn medeverdachte 2 heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door onjuiste en/of verzonnen analyseresultaten in analyserapporten/-overzichten te vermelden en deze vervolgens aan zijn medeverdachte 1 af te geven teneinde door laatstgenoemde te worden opgenomen in diens -in opdracht van het Ministerie van Defensie- op te maken rapportage getiteld “Rapportage Asbest Specialistenteam PRIZREN/KOSOVO”. Het betrof analyses van monsters genomen in de periode 4 augustus 1999 tot en met 19 september 1999 te Kosovo waaruit volgens de -met de waarheid strijdige- opgave van verdachte aanwezigheid van blauw asbest bleek. Gelet op de schadelijkheid van blauw asbest voor de volksgezondheid is bij het bekend worden van deze resultaten grote commotie ontstaan en zijn ingrijpende en kostbare beschermingsmaatregelen genomen. Door deze laakbare handelwijze van verdachte heeft hij een bijdrage geleverd aan de enorme ongerustheid die bij de betrokken militairen en hun familie, vrienden en bekenden is ontstaan, heeft de overheid rigoureuze en kostbare maatregelen in het desbetreffende gebied genomen en is bovendien het internationale aanzien van de Koninklijke Landmacht schade toegebracht. De rechtbank rekent de verdachte met name aan, dat hij voetstoots de opdrachten van de eigenaar van het laboratorium heeft opgevolgd, terwijl hij zijn eigen verantwoordelijkheid voor de juistheid van de verstrekte analyseresultaten terzijde heeft geschoven. De verdachte -die op dat moment aandelen in het laboratorium had- heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen financiële belangen op dat moment, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen van zijn handelen. De rechtbank acht het bewezenverklaarde ernstig en zij is dan ook van oordeel, dat daarop gereageerd dient te worden met een vrijheidsstraf. Bij het bepalen van de hoogte van die vrijheidsstraf heeft de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee gehouden, dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld, dat hij met betrekking tot het bewezenverklaarde een relatief geringe rol heeft gespeeld en dat hij inmiddels niet meer bij voormeld laboratorium werkzaam is, doch thans zowel een eigen bedrijfje heeft als in loondienst werkzaam is. Gelet op het bovenstaande en teneinde te bevorderen dat de verdachte zich in de toekomst van het plegen van (soortgelijke) strafbare feiten zal onthouden, zal de rechtbank de op te leggen vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen en de verdachte daarnaast nog een taakstraf opleggen, bestaande uit een werkstraf. De rechtbank legt hiermee een zwaardere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd, daar zij van oordeel is -gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en dan met name de gevolgen die het bewezenverklaarde heeft gehad- dat niet met een lagere straf kan worden volstaan. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie, dat de na te noemen straffen passend en geboden zijn. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN De op te leggen straffen zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING De rechtbank: - VERKLAART de dagvaarding nietig voor zover het betreft het subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde; - VERKLAART de dagvaarding voor het overige geldig; - VERKLAART bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; - VERKLAART niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; - STELT VAST dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit; - VERKLAART de verdachte terzake van dit feit strafbaar; - VEROORDEELT de verdachte terzake van het bewezenverklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van DRIE (3) MAANDEN; · BEPAALT dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten; - STELT daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze TWEE (2) JAREN bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien: de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt; - LEGT de verdachte daarnaast een TAAKSTRAF op bestaande uit een werkstraf, voor de duur van TWEEHONDERD EN VEERTIG (240) UREN; de te verrichten werkzaamheden dienen te bestaan uit: werkzaamheden voorkomend bij instellingen aangesloten bij de Stichting Reclassering Nederland, Arrondissement Rotterdam, met bevel tot aftrek van de door de verdachte in verzekering doorgebrachte tijd volgens de maatstaf van TWEE (2) UREN per dag, zodat na deze aftrek TWEEHONDERD EN VIERENDERTIG (234) UREN te verrichten werkstraf resteren; · BEVEELT dat, voor het geval de veroordeelde voormelde werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van HONDERD EN ZEVENTIEN (117) DAGEN. Dit vonnis is gewezen door: mr. Koning, voorzitter en mrs. Holierhoek en Nijssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hartgers, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 november 2001.