Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD6284

Datum uitspraak2001-11-27
Datum gepubliceerd2001-11-28
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/005199-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 03/005199-01 Datum uitspraak: 27 november 2001 ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats verdachte], wonende te [woonplaats verdachte]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2001. De tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 10 maart 2001 in de gemeente Kerkrade opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 69 pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 11 pillen/tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende N-ethylMDA, zijnde MDMA en/of N-ethylMDA, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op of omstreeks 10 maart 2001 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager, bevattende één of meer afbeeldingen van (een) seksuele gedraging(en), bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens) (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had(den) bereikt, was betrokken, te weten een of meer (ingezoomde) gefilmde opnames van geslachtdelen van meisjes, heeft vervaardigd en/of in voorraad heeft gehad; 3. hij (meermalen) op of omstreeks 10 maart 2001 in de gemeente Kerkrade, gebruikmakende van een door een list of een kunstgreep daartoe geschapen gelegenheid, te weten heimelijk in het zwembad D'r Pool middels een videocamera, van (een) perso(o)n(en) welk(e) zich bevond(t)(en) in een (afgesloten) kleedcabine(s), te weten ondermeer [naam persoon] en haar dochter [naam dochter], met een videocamera opzettelijk (een) afbeelding(en) heeft vervaardigd waardoor diens rechtmatig belang kon worden geschaad. Bewijsverweren Van de zijde van de verdediging is het verweer gevoerd dat het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kan worden verklaard, Dit verweer is, zakelijk weergegeven, toegelicht met het argument dat er in casu geen sprake is van seksuele gedragingen, nu niet kan worden gesproken van enige ontuchtige handelingen met de door verdachte in beeld gebrachte personen, noch van een onnatuurlijke pose, een seksueel getinte houding of kleding, of van een ongebruikelijke omgeving of ongebruikelijke voorwerpen. De rechtbank heeft ter zitting kennis genomen van de bewuste videobeelden. Uit de beelden blijkt dat de opnames van onderaf zijn gemaakt en dat meerdere keren door in te zoomen nadrukkelijk de geslachtsdelen van de meisjes, die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet bereikt hebben, in beeld worden gebracht. De rechtbank is van oordeel dat op deze wijze de natuurlijke houding van de betrokken meisjes zodanig is vormgegeven dat daarmee kennelijk is beoogd het opwekken van seksuele prikkeling en dat daarmee de houding van de meisjes als seksuele gedraging als bedoeld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht dient te worden beschouwd. De rechtbank verwerpt derhalve het door de raadsman aangevoerde verweer. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde geconcludeerd tot vrijspraak, stellende –zakelijk weergegeven- dat niet kan worden bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van ‘een door list of een kunstgreep geschapen gelegenheid’. De rechtbank overweegt te dien aanzien het volgende. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte onverhoeds en heimelijk met een videocamera opnames heeft gemaakt van personen onder de zich tussen de kleedcabines bevindende schotten door, waarbij de videocamera middels een handdoek aan het oog werd onttrokken, en bij welke handeling verdachte zèlf onzichtbaar bleef voor de door hem gefilmde personen. Gelet op voormelde feiten en omstandigheden merkt de rechtbank deze situatie aan als een door een list of een kunstgreep geschapen gelegenheid. De rechtbank verwerpt op die grond het verweer van de raadsman. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht, dat niet vaststaat dat de kleedcabines niet voor het publiek toegankelijk zijn, hetgeen naar zijn mening tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde dient te leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is een kleedcabine, gedurende de tijd dat deze door de gebruiker wordt afgesloten om zich te kleden, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer van de raadsman. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 1. hij op 10 maart 2001 in de gemeente Kerkrade opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 69 pillen van een materiaal bevattende MDMA en 11 pillen van een materiaal bevattende N-ethyl MDA, zijnde MDMA en N-ethyl MDA, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; 2. hij op 10 maart 2001 in de gemeente Kerkrade, een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, heeft vervaardigd, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon, die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, was betrokken, te weten ingezoomde gefilmde opnames van geslachtdelen van meisjes; 3. hij meermalen op 10 maart 2001 in de gemeente Kerkrade, gebruikmakende van een door een list of een kunstgreep daartoe geschapen gelegenheid, te weten heimelijk in het zwembad D'r Pool middels een videocamera, van een persoon welke zich bevond in een afgesloten kleedcabine, te weten onder meer de dochter van [naam persoon], genaamd [naam dochter], opzettelijk afbeeldingen heeft vervaardigd waardoor diens rechtmatig belang kon worden geschaad. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten, welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid van de Opiumwet. T.a.v. feit 2: een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, vervaardigen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. T.a.v. feit 3: gebruik makende van een door een list of een kunstgreep daartoe geschapen gelegenheid, van een in een niet voor het publiek toegankelijk lokaal aanwezige persoon met een technisch hulpmiddel opzettelijk een afbeelding vervaardigen waardoor diens rechtmatig belang kan worden geschaad, meermalen gepleegd, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 139f, aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen en maatregel Bij de bepaling van de op te leggen straffen en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat verdachte, door het onder 2 en 3 bewezenverklaarde, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van anderen, waaronder personen beneden de leeftijd van 16 jaar die bijzondere bescherming behoeven. In het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport vindt de rechtbank evenwel aanleiding om naast een voorwaardelijke straf een taakstraf op te leggen van de hierna vermelde omvang. Bij de straftoemeting heeft de rechtbank ten bezware van verdachte er rekening mee gehouden dat verdachte heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan strafbare feiten, terzake waarvan de officier van justitie heeft medegedeeld dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd, te weten: 005199-01 10 maart 2001, Kerkrade, gemeente Kerkrade, Aanwezig hebben van hashish/hennep (> 30 gram). Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp is, met behulp waarvan het onder 2 en 3 bewezen verklaarde is begaan of voorbereid. Dit voorwerp zal aan het verkeer worden onttrokken. De op te leggen straffen en maatregel zijn -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 van de Opiumwet. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is; - veroordeelt verdachte tot het verrichten van 200 uren werkstraf, subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag in verzekering; - veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tevens tot een gevangenisstraf voor de tijd van VIJF maanden; - beveelt, dat de opgelegde gevangenisstraf, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde niet heeft nageleefd de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren niet schuldig te maken aan een strafbaar feit; - verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomene, te weten 1 videoband, Sony. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. L. Jansen en mr. E.H.A.F.M. Krol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Ross, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2001.