Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD7061

Datum uitspraak2001-12-13
Datum gepubliceerd2001-12-13
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09.051.427/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR POLITIERECHTER (VERKORT VONNIS) parketnummer : 09.051.427/01 's-Gravenhage, 13 december 2001. De politierechter te 's-Gravenhage heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte : [verdachte] geboren op [geboortedatum] te 's-Gravenhage, [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 november 2001. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. E.Th. Hummels, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr. J.C.J. Ekelmans heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde feit wordt veroordeeld tot een geldboete van ¦ 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Bespreking van de verweren. De raadsman heeft -onder overlegging van zijn pleitnotities- verzocht verdachte vrij te spreken dan wel de officier van justitie niet ontvankelijk te verklaren omdat artikel 2 van de Politiewet in casu geen basis is voor "een bevel krachtens wettelijk voorschrift" en het bevel derhalve niet rechtmatig is gegeven. Voorts acht hij een door de politie gegeven verwijderingsbevel in strijd met in de Grondwet bepaalde rechten en in strijd met bepalingen in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en in het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten, omdat daardoor een grondrecht, te weten de vrijheid van meningsuiting wordt aangetast dan wel wordt beperkt. De politierechter verwerpt dat verweer en merkt daarover het volgende op. Blijkens het proces-verbaal heeft de politie haar bevoegdheid tot het geven van een bevel als bedoeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht gebaseerd op artikel 2 van de Politiewet en de toenmalige situatie met betrekking tot de aanvallen van de Verenigde Staten van Amerika op Afghanistan, waardoor bij de ambassade van de Verenigde Staten veiligheidsmaatregelen waren getroffen en door de burgemeester demonstraties bij die ambassade waren verboden. Artikel 2 van de Politiewet draagt de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde op aan de politie. Deze opdracht brengt met zich dat de politie op die grond bevoegd is op te treden tegen verstoringen van de openbare orde mits dat gebeurt binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit . Voor beantwoording van de vraag of de politie bevoegd was om in casu aan verdachte het door artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht gesanctioneerde bevel te geven zich te verwijderen moet vervolgens worden vastgesteld of verdachtes' gedrag kan worden aangemerkt als verstoring van de openbare orde of dreiging daarvoor, of -zoals door de raadsman gesteld- ongeregeldheden of dreiging daarvan. Naar het oordeel van de politierechter is zulks het geval. Verdachte heeft weliswaar niet deelgenomen aan een manifestatie, samenscholing of betoging, maar heeft, nadat hem naar aanleiding van zijn kennisgeving van een voornemen tot demonstreren door het Haags Vredesplatform was medegedeeld dat demonstraties bij de ambassade door de burgemeester waren verboden, individueel gedemonstreerd op de concreet verboden plaats met het oogmerk om de aandacht zo lang en zoveel als mogelijk op zich te vestigen en te houden. Hij had het voornemen om bevelen van de politie niet op te volgen en gaf daar blijk van door zich aan de afzetting vast te ketenen teneinde het door hem verwachte verwijderen door de politie te voorkomen, althans zo moeilijk mogelijk te maken. Aldus was zijn actie een verstoring van de beoogde orde bij de ambassade, waarvan bovendien redelijkerwijze verwacht kon worden dat de solo-actie zou kunnen leiden tot emotionele en tegengestelde reacties van andersdenkende passanten c.q. tot uitbreiding ervan door het zich daarbij aansluiten door medestanders. Daarom heeft de politie hem bevolen zich te verwijderen. Hij heeft dat bevel niet opgevolgd waarna de politie zich genoodzaakt zag hem los te maken van de afzetting teneinde hem aan te kunnen houden. Naar het oordeel van de politierechter waren de daarop volgende aanhouding en voorgeleiding in die omstandigheden niet disproportioneel en derhalve rechtmatig en acht hij de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging. Dat oordeel impliceert dat de mening van de raadsman dat veroordeling van verdachte in strijd is met bepalingen van de Grondwet en/of het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens of het Internationale Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke rechten niet wordt gedeeld. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de politierechter op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht de politierechter wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de politierechter bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Verdachte heeft niet voldaan aan een bevel van de politie om zich te verwijderen terwijl hij zich schuldig maakte aan ordeverstoring. Zodoende gaf hij er blijk van zijn eigen belang te stellen boven het algemeen maatschappelijk belang om de openbare orde te handhaven. Bij vaststelling van de vermogensstraf heeft de politierechter rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Nu de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis waarschijnlijk zal plaatsvinden in het jaar 2002 zal de politierechter de opgelegde geldboete tevens de omrekening naar euro's vermelden. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen 23, 24, 24c en 184 van het Wetboek van Strafrecht; Beslissing. De politierechter, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar die was belast met de uitoefening van enig toezicht en belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen van strafbare feiten; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: betaling van een geldboete van ¦ 400,- (Eur 181,51) ; bepaalt dat de boete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 8 dagen; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.J.A. van Daal, politierechter, in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank van 13 december 2001.