Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9420

Datum uitspraak2000-01-21
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.001217.99
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.001217.99 uitspraakdatum : 21 januari 2000 tegenspraak; GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 22 april 1999 in de strafzaak onder parketnummer 4117/98 tegen: [verdachte], geboren te Curacao, op 16 oktober 1964, wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal reeds hierom worden vernietigd, omdat na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep de grondslag waarop het hof recht doet anders is komen te luiden. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd: In deze weergave van de tenlastelegging is de in hoger beroep toegelaten wijziging begrepen. Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad. De bewezenverklaring Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij: 1. in de periode van 1 januari 1994 tot en met 2 oktober 1998 te Breda opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd handelshoeveeelheden en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; parketnummer : 20.001217.99 datum uitspraak: 21 januari 2000 2. in de periode van 1 juli 1998 tot en met 2 oktober 1998 te Breda en elders in Nederland om een feit bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van handels- en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen, anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, hebbende verdachte toen en daar * aan [naam] gevraagd of deze geïnteresseerd was om cocaïne vanuit Aruba naar Nederland in te voeren en * gezegd dat hij, [naam], voor deze invoer van cocaïne een geldbedrag van f. 10.000,- zou krijgen en een voorschot zou krijgen en * tegen deze [naam] gezegd dat hij de cocaïne zou moeten inslikken en dat [naam] moest oefenen en proefslikken met druiven en * tegen die [naam] gezegd dat hij, verdachte, de vliegtickets zou verzorgen en betalen, en * tegen [naam] gezegd dat hij, verdachte, vrouwen zocht om drugs te slikken om op deze wijze drugs naar Nederland te smokkelen en aan die [naam] gevraagd of zij interesse had en * die [naam] wortels en druiven getoond en tegen die [naam] gezegd dat zij hiermee moest oefenen door deze door te slikken en * telefonisch overleg gevoerd en nadere afspraken gemaakt met deze [naam] over de te verrichten smokkel, en * aan [naam] gevraagd of deze met hem, verdachte, naar Aruba wilde gaan om aldaar cocaïne te kopen en deze cocaïne naar Nederland te brengen en * tegen die [naam] gezegd dat hij, verdachte, de reis en andere kosten voor hem zou betalen en * met die [naam] een datum afgesproken om naar Aruba te reizen; 3. A. op 3 juli 1998 te Breda ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slac[slachtoffer] te dwingen tot afgifte van een geldsbedrag van f 6000,- (zesduizend gulden), geheel of ten dele toebehorende aan die [slac[slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, tezamen met zijn mededader, opzettelijk die [slachtoffer] heeft vastgepakt en vastgehouden en met kracht tegen het lichaam heeft geslagen en die [slachtoffer] (terwijl deze werd vastgehouden) met een (gedeelte van) stok of staaf of pijp tegen het lichaam heeft geslagen, en daarbij heeft geroepen: "als ik het geld niet terug krijg schiet ik jou dood" en "geef mij het geld anders maak ik jou af", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; B. op 3 juli 1998 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en auto- en huissleutels, toebehorende aan [slachtoffer]. Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. parketnummer : 20.001217.99 datum uitspraak: 21 januari 2000 De door het hof gebruikte bewijsmiddelen PRO MEMORIE De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. PRO MEMORIE De strafbaarheid van het bewezen verklaarde Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit. Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van die wet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 1, junctis de artikelen 10, vierde lid, en 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet juncto artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 3 bewezen verklaarde is onder A als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht junctis artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2e, en artikel 45 van dat wetboek en onder B als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 311, eerste lid, aanhef en onder 4e, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 310 van dat wetboek. Het bewezenverklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar. Verdachte is in hoger beroep gekomen. De rechtbank heeft het onder 3 primair ten laste gelegde bewezenverklaard en dit gekwalificeerd als: "Diefstal door twee of meer verenigde personen". De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, onder meer terzake van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde, opleverend de misdrijven: "Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen" en "Diefstal door twee of meer verenigde personen". parketnummer : 20.001217.99 datum uitspraak: 21 januari 2000 Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan de kleinhandel in cocaïne gedurende een periode van enkele jaren. Voorts heeft verdachte meermaals gepoogd door middel van koeriers cocaïne vanuit Aruba in Nederland in te voeren. Cocaïne is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof. Voorts is van algemene bekendheid dat gebruikers van cocaïne hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Derhalve komt alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. Verdachte is opgetreden als straathandelaar in cocaïne. Ook in woningen is door verdachte cocaïne verkocht. De door hem gedurende een periode van ongeveer vijf jaren verkochte en afgeleverde hoeveelheid cocaïne heeft ongeveer een halve kilo bedragen. Voorts heeft verdachte als organisator geprobeerd enige andere personen ertoe te bewegen om cocaïne vanuit Aruba naar Nederland te smokkelen. De bedoeling was dat die anderen naar Aruba zouden reizen, daar verpakte bolletjes cocaïne in zouden slikken en vervolgens terug zouden keren naar Nederland. De ervaring leert dat een dergelijk transport gepaard pleegt te gaan met levensbedreigende risico's voor de betrokken koeriers. Tenslotte heeft verdachte op de openbare weg samen met [naam] gepoogd [slac[slachtoffer] een geldsbedrag af te persen en heeft hij de telefoon en de auto- en huissleutels van [slachtoffer] gestolen. Bij deze poging tot straatroof is [slachtoffer] door verdachte met een slagwapen tegen het lichaam geslagen en is hij woordelijk met de dood bedreigd. Bij de strafoplegging heeft het hof enerzijds ten voordele van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat hij niet eerder is veroordeeld terzake van een Opiumwetdelict. Anderzijds is ten bezware van de verdachte in aanmerking genomen dat verdachte op het gebied van gewelds- en vermogensdelicten geen onbeschreven blad is en hij voorts blijkens zijn ontkennende houding ter terechtzitting geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. Onder deze omstandigheden is een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar gerechtvaardigd. Bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvoor de verdachte is vervolgd, zijn in beslag genomen de volgende nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 stk. verdovende middelen, kleur wit en 1 gripzakje. Zij behoren aan de verdachte toe, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Uit de aard van de voorwerpen volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken. Het hof heeft bij zijn beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is. Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast. parketnummer : 20.001217.99 datum uitspraak: 21 januari 2000 De toegepaste wettelijke voorschriften De straf- en maatregeloplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 36b, 36d, 45, 57, 63, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 10a en 13 van de Opiumwet. B E S L I S S I N G: Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht. Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 subsidiair onder A en B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: sub 1: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd"; sub 2: "Om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, meermalen gepleegd"; sub 3: A. "Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen"; B. "Diefstal door twee of meer verenigde personen". Verklaart de verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 1 stk. verdovende middelen, kleur wit, en 1 gripzakje. Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zoals vermeld op de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. parketnummer : 20.001217.99 datum uitspraak: 21 januari 2000 Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter Mrs. Harmsen en de Jonge, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Looijmans, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 januari 2000. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 04 tijd : 11.00 rolnummer: 20.001217.99 verdachte: [verdachte], geboren te Curacao, op 16 oktober 1964, wonende te [adres] thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 22 april 1999 ter zake van: sub 1: "Medeplegen van: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", sub 2: "Om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, meermalen gepleegd", sub 3: "Diefstal, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen", veroordeeld tot: een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, met onttrokkenverklaring aan het verkeer van de volgende goederen: 1 stk. verdovende middelen kleur wit en 1 gripzakje, met last tot teruggave aan verdachte van de overige onder hem inbeslaggenomen zoals onder 11.4 in vermeld vonnis staat omschreven, met vrijspraak van hetgeen onder sub 1, sub 2 en sub 3 primair meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard.