Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD9804

Datum uitspraak2002-03-05
Datum gepubliceerd2002-03-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers01/025095.01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Parketnummer: 01/025095/01 Uitspraakdatum: 5 maart 2002 V O N N I S Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951, wonende te [woonplaats] aan de [adres] thans preventief gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort in Breda. Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 februari 2002. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht. De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 2001. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 2 oktober 2001 een vordering nadere omschrijving telastelegging gedaan. Van deze vordering is eveneens een fotokopie aan dit vonnis gehecht. De geldigheid van de dagvaarding. De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen. De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Door verdachte is betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij nimmer als verdachte door de politie is gehoord alsmede dat de definitieve tenlastelegging pas ter terechtzitting van 2 oktober 2001 bekend is geworden. Door deze handelwijze is hij onvoldoende in staat geweest zich te verweren tegen de feiten zoals die hem thans ten laste worden gelegd. Naar de mening van verdachte is aldus sprake geweest van een doelbewuste dan wel grove veronachtzaming van zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De rechtbank verwerpt dit verweer. Gebleken is dat de politie tot driemaal toe heeft geprobeerd verdachte te horen en wel op 30 maart, 2 april en 9 april 2001. Bij die gelegenheden heeft verdachte echter te kennen gegeven op dat moment nog geen verklaring te willen afleggen en met zijn advocaat zou bespreken of hij in de toekomst nog een verklaring zou afleggen. De stelling dat zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is veronachtzaamd door het late tijdstip waarop de definitieve tenlastelegging aan hem bekend is gemaakt, vindt evenmin steun in de feiten. Niet gezegd kan worden dat verdachte, doordat hij eerst op 2 oktober 2001 kennis heeft kunnen nemen van de definitieve tenlastelegging, in zijn verdediging is geschaad. Verdachte beschikte immers al geruime tijd eerder over het dossier waarin 21 incidenten waren opgenomen. Op grond daarvan had verdachte desgewenst kunnen verzoeken om getuigen te doen horen door de rechter-commissaris, danwel had verdachte anderszins ontlastend materiaal kunnen aandragen. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan, kan deze in zijn vervolging worden ontvangen. Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. De eis van de officier van justitie. Ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Voorts toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36 f van het Wetboek van strafrecht. Vrijspraak. Aan verdachte wordt tenlastegelegd het plegen van seksuele handelingen (of pogingen daartoe) (1) op 14 maart 2001 met [slachtoffer 1], (2) op 11 maart 2[slachtoffer 2] en (3) op 11 maart 2001 met [(slachtoffer 3 )]. De delicten (2) en (3) hebben gelijktijdig plaatsgehad. Verdachte ontkent. Met betrekking tot het bewijs overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier worden 21 incidenten beschreven van ontucht met jonge meisjes, die - kort gezegd - gemeen hebben de modus operandi van de dader, het signalement van de dader en de beschrijving van de fiets die de dader bij zich had. Van deze 21 incidenten zijn er drie tenlastegelegd. [slachtoffer 1] (6 jaar) herkent bij een meervoudige fotoconfrontatie niet de foto van verdachte (p. 271). Zij herkent ook niet de haar getoonde fiets van verdachte (p. 53). Onderzoek door het NFI van een schede-uitstrijkje heeft onvoldoende materiaal opgeleverd om de mogelijke dader te identificeren. [slachtoffer 2] (8 jaar) herkent bij een enkelvoudige fotoconfrontatie mogelijk de verdachte (p. 133: "Hij lijkt erop."). Zij herkent verdachtes fiets (p. 53). Zij beschrijft de dader als een man met een bril op met een beetje ronde glazen (p. 131). [slachtoffer 3] (7 jaar) herkent bij een enkelvoudige fotoconfrontatie verdachte (p. 188: "Ja dat is hem (...) Toen had hij geen bril, nu wel.") Zij is er niet zeker van dat de haar getoonde fiets die van de dader is (p. 53: "De kleur is wel hetzelfde.") Het blijkt derhalve dat er nauwelijks rechtstreeks positief bewijs tegen verdachte is. Voor zover zijn foto is herkend als die van de dader (door [slachtoffer 3]) overweegt de rechtbank dat het gaat om een enkelvoudige fotoconfrontatie, die uit zijn aard een betrekkelijke bewijskracht heeft met een geringe diagnostische waarde. Daar komt bij dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] samen en gelijktijdig zijn lastiggevallen door de dader, maar verschillend verklaren over diens signalement (wel of geen bril). De fiets van verdachte bezit naar het oordeel van de rechtbank niet zodanige specifieke kenmerken, dat aan de positieve herkenning van deze fiets (door [slachtoffer 2]) substantiƫle waarde voor het bewijs toekomt. De modus operandi van de dader in het onderhavige dossier kan als volgt worden omschreven (aldus brigadier Lemmens-Van Daal bij de rechter-commissaris, 20 november 2001): dader op fiets - vraagt de weg aan kinderen - zegt dat hij moet plassen - neemt de kinderen mee een brandgang in - vraagt soms: heb je ooit zo'n plasser gezien - zegt tegen de kinderen dat ze nu een geheimpje hebben. Deze modus operandi lijkt sterk op die welke verdachte, ook naar diens eigen zeggen, in het verleden heeft gehanteerd bij incidenten waarvoor hij is veroordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is deze modus operandi echter niet zo specifiek dat de kans dat een ander zich daarvan bedient kan worden verwaarloosd. In dit verband wijst de rechtbank op het proces-verbaal d.d. 12 november 2001, nr. PL2209/01-520983 van hoofdagent H.L.A. van Houtum, die als getuige is gehoord ter terechtzitting. Uit dit proces-verbaal blijkt dat op grond van een omschrijving van dader, fiets en modus operandi als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, een andere persoon dan verdachte [verdachte] door een politieman uit Helmond is genoemd als iemand die aan deze omschrijving voldeed. Hieraan doet niet af dat, blijkens het genoemde verhoor van brigadier Lemmens-Van Daal, er na de aanhouding van verdachte [verdachte] in de regio Eindhoven geen nieuwe gevallen bekend zijn geworden van seksueel misbruik van jonge meisjes met dezelfde modus operandi. Ter terechtzitting zijn twee getuigen gehoord - moeders van jonge meisjes die in het onderhavige dossier worden genoemd bij andere, niet aan verdachte ten laste gelegde incidenten - die in de zittingzaal aanwezig waren en toen de verdachte menen te hebben herkend als een persoon die ze hebben gezien in relatie met het misbruik van hun dochtertje. Hoe deze verklaringen moeten worden gewaardeerd kan in het midden blijven, nu zij andere incidenten betreffen dan de ten laste gelegde en daarom niet substantieel kunnen bijdragen aan het bewijs van de ten laste gelegde incidenten. Al met al is de rechtbank van oordeel dat er te weinig rechtstreeks en uniek bewijs tegen verdachte aanwezig is voor het wettig en overtuigend bewijs. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken. Motivering van de beslissing op de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit1). Nu verdachte van de volledige tenlastelegging onder 1 zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden. DE UITSPRAAK Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]: Bepaalt dat de benadeelde partij genaamd [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in haar vordering. Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte in deze strafzaak gemaakt. Deze kosten worden begroot op nihil. Heft op het tegen verdachte verleend bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Dit vonnis is gewezen door, mr. Claassens, voorzitter, mr. Winfield en mr. Valckx, leden, in tegenwoordigheid van dhr. De Laat, griffier en is uitgesproken op 5 maart 2002. De tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 14 maart 2001 te Eindhoven door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer 1] (dwingend) heeft medegedeeld dat zij hem moest volgen en/of die [slachtoffer 1] naar een brandgang heeft gebracht/meegenomen en/of voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of een dermate (be-)dreigende (atmo-)sfeer heeft geschapen dat die [slachtoffer 1] (gerechtvaardigd) kon vrezen en/of vreesde voor door hem, verdachte te plegen geweld en/of die [slachtoffer 1] zich niet vrij kon voelen en/of voelde vooromschreven handelingen niet te verrichten en/of te dulden; Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 14 maart 2001 te Eindhoven, met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer 1] betast; Wetboek van Strafrecht, artikel 244 meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 14 maart 2001 te Eindhoven, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat hij, verdachte die [slachtoffer 1] (dwingend) heeft medegedeeld dat zij hem moest volgen en/of die [slachtoffer 1] naar een brandgang heeft gebracht/meegenomen en/of voor die [slachtoffer 1] is gaan staan en/of een dermate (be-)dreigende (atmo-)sfeer heeft geschapen dat die [slachtoffer 1] (gerechtvaardigd) kon vrezen en/of vreesde voor door hem, verdachte te plegen geweld en/of die [slachtoffer 1] zich niet vrij kon voelen en/of voelde vooromschreven handelingen niet te verrichten en/of te dulden; Wetboek van Strafrecht, artikel 246 meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 14 maart 2001 te Eindhoven, met [slachtoffer 1], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer 1]; Wetboek van Strafrecht, artikel 247 2. hij op of omstreeks 11 maart 2001 te Eindhoven, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer 2] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit dat hij verdachte, -die [slachtoffer 2] (dwingend) heeft medegedeeld dat zij hem moest volgen en/of haar broek moest laten zakken en/of gevraagd of zij een geheim kon bewaren, althans woorden van die aard of strekking en/of -die [slachtoffer 2] naar een (brand)gang heeft gebracht/meegenomen en/of -voor die [slachtoffer 2] is gaan staan en/of -een dermate (be-)dreigende (atmo-)sfeer heeft geschapen dat die [slachtoffer 2] (gerechtvaardigd) kon vrezen en/of vreesde voor door hem, verdachte te plegen geweld en/of die [slachtoffer 2] zich niet vrij kon voelen en/of voelde vooromschreven handelingen niet te verrichten en/of te dulden; Wetboek van Strafrecht, artikel 246 Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 11 maart 2001 te Eindhoven, met [slachtoffer 2], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer 2]; Wetboek van Strafrecht, artikel 247 3. hij op of omstreeks 11 maart 2001 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), -die [slachtoffer 3] (dwingend) heeft medegedeeld dat zij hem moest volgen en/of haar broek moest laten zakken en/of gevraagd of zij een geheim kon bewaren, althans woorden van die aard of strekking en/of -die [slachtoffer 3] naar een (brand)gang heeft gebracht/meegenomen en/of -voor die [slachtoffer 3] is gaan staan en/of -die [slachtoffer 3] haar broek heeft laten openmaken en/of naar beneden heeft laten doen/gedaan en/of -een dermate (be-)dreigende (atmo-)sfeer heeft geschapen dat die [slachtoffer 3] (gerechtvaardigd) kon vrezen en/of vreesde voor door hem, verdachte te plegen geweld en/of die [slachtoffer 3] zich niet vrij kon voelen en/of voelde vooromschreven handelingen niet te verrichten en/of te dulden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Wetboek van Strafrecht, artikel 246 Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 11 maart 2001 te Eindhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer 3], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) te plegen, -die [slachtoffer 3] (dwingend) heeft medegedeeld dat zij hem moest volgen en/of haar broek moest laten zakken en/of gevraagd of zij een geheim kon bewaren, althans woorden van die aard of strekking en/of -die [slachtoffer 3] naar een (brand)gang heeft gebracht/meegenomen en/of -voor die [slachtoffer 3] is gaan staan en/of -die [slachtoffer 3] haar broek heeft laten openmaken en/of naar beneden heeft laten doen/gedaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Wetboek van Strafrecht, artikel 247/45