Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0105

Datum uitspraak2002-03-12
Datum gepubliceerd2002-03-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.440220-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK TE ZWOLLE Meervoudige strafkamer Parketnummer: 07.440220-01 Uitspraak: 12 maart 2002 S T R A F V O N N I S in de zaak van het openbaar ministerie tegen: naam verdachte, geboren op Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 21 december 2001 en 26 februari 2002. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. Speijdel, advocaat te Enschede. De officier van justitie, mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, heeft ter terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte terzake het medeplegen van het misdrijf moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. TENLASTELEGGING De verdachte is ten laste gelegd. (volgt tenlastelegging zoals deze is aangepast op 9 oktober 2001 conform artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en gewijzigd ter terechtzitting van 21 december 2001.) BEWIJS Op grond van de gedingstukken waaronder de stukken betrekking hebbend op het technisch onderzoek en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting, is komen vast te staan dat op de bewuste ochtend een aantal malen telefonisch contact is geweest tussen de vaste huistelefoonaansluiting van verdachte en haar echtgenoot enerzijds en de mobiele telefoon van het slachtoffer anderzijds en dat uiteindelijk het slachtoffer te 11.21 uur door verdachte dan wel haar echtgenoot is uitgenodigd naar de woning te komen, hetgeen dan ook spoedig daarna is geschied. Voorts staat vast dat betrekkelijk kort na aankomst van het slachtoffer in de woning met een bijl in de woonkamer meerdere keren met geweld op hem is ingeslagen. Vast staat op grond van het bloedspattenpatroon op de rechterachterzijde van het door de verdachte naar haar eigen zeggen op juiste wijze gedragen sweatshirt, dat in elk geval de echtgenoot van verdachte heeft geslagen. Daaruit volgt tevens dat verdachte in de directe nabijheid van het slachtoffer heeft verkeerd toen haar echtgenoot het slachtoffer met een bijl sloeg. Niet is gebleken dat verdachte tijdens deze gruwelijke gebeurtenissen, die ook nog enige tijd zullen hebben geduurd, op wat voor wijze dan ook zich daarvan heeft gedistantieerd. Integendeel, vervolgens is het slachtoffer - levend dan wel levenloos - door verdachte en haar echtgenoot overgebracht naar de badkamer, alwaar het lichaam door laatstgenoemde is doorgesneden en doorgekliefd. Vervolgens is het doorgekliefde lichaam door verdachte en haar echtgenoot vanuit de woning per auto (na onderling overleg zoals door beiden is verklaard) naar de plek gebracht waar het uiteindelijk enige dagen daarna is gevonden. Voorts staat vast dat verdachte en haar man onder meer de ten tijde van het gepleegde delict gedragen kleding hebben verstopt teneinde sporen te wissen en dat verdachte getracht heeft de bloedsporen in de woonkamer te verwijderen onder meer met behulp van de uit de badkamer opgehaalde emmer. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan niet anders geconcludeerd worden dan dat er sprake is geweest van een zodanig nauwe samenwerking tussen verdachte en haar echtgenoot dat bewezenverklaring moet volgen van het medeplegen van doodslag. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat: zij op 21 mei 2001 in de gemeente Deventer, tezamen en in verenging met een ander, opzettelijk N. Oyanik van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader met dat opzet: - (nadat die Oyanik in de woning was gearriveerd) met een bijl meermalen op het hoofd geslagen, en - met een mes en een bijl ter hoogte van het middel in het lichaam van die N. Oyanik gesneden en gehakt/geslagen, en - (vervolgens) met een bijl en/of een mes dat lichaam ter hoogte van het middel in twee delen gedeeld, gesplitst, ten gevolge waarvan voornoemde N. Oyanik is overleden. Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht. STRAFBAARHEID Het bewezene levert op: medeplegen van doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend. Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met: - een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 18 juni 2001 uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst; - een de verdachte betreffend rapport d.d. 17 oktober uitgebracht door D.F.J. Hoekstra, sociaal geneeskundige AGZ, gedragsdeskundige FPD Almelo, met de daarbij gevoegde gezamenlijke conclusies d.d. 14 november van D.F.J. Hoekstra en J. Dam; - een de verdachte betreffend psychiatrisch rapport d.d. 13 november 2001 uitgebracht door J. Dam, zenuwarts. De rechtbank heeft bij de strafmaat niet ten volle rekening gehouden met de conclusies van de geraadpleegde deskundigen ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid, omdat daarin, overigens niet onbegrijpelijk, is uitgegaan van het door verdachte gepresenteerde verhaal. De rechtbank vindt in dit geval een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig. De rechtbank overweegt dienaangaande nog wel dat een lichtere bestraffing van verdachte ten opzichte van haar echtgenoot recht doet aan deze strafzaak, omdat de rechtbank ervan overtuigd is dat haar echtgenoot in het gehele gebeuren een leidende rol heeft gespeeld. De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar. Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van: 8 jaar. De tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht. Aldus gewezen door mr. G.H. Meijer, voorzitter, mrs. C.H. de Haan en G.J.J.M. Essink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.C. Polman als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2002. Mr. G.J.J.M. Essink, voornoemd, was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.