Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0297

Datum uitspraak2001-04-04
Datum gepubliceerd2004-10-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers0975316300
Statusgepubliceerd


Indicatie

Moord in relationele sfeer. Heeft vrouw met wie hij 13-jarige relatie had onderhouden, moeder van hun vier kinderen, in een park doodgestoken en haar vervolgens in een vijver achtergelaten.
Afwijzing verzoek tot aanhouding van de zaak voor nader onderzoek om meer inzicht te krijgen in de achtergronden waartegen verdachte tot zijn daad is gekomen. Verwerping verweer betreffende onrechtmatig verkregen bewijs.
Bewijsoverweging.
Verwerping verweer dat verdachte door "voodoo" heeft gehandeld.
12 jaar gevangenisstraf.


Uitspraak

Rolnummer 2200286800 parketnummer 0975316300 datum uitspraak 4 april 2001 tegenspraak GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken ARREST gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte en de officier van justitie tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 13 november 2000 in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [plaats] (Nederlandse Antillen) op [...] 1955, thans gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen: Huis van Bewaring 's-Gravenhage (Unit 1) te 's-Gravenhage. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 21 maart 2001. Tenlastelegging Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie is gevoegd in dit arrest. Verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak Namens de verdachte heeft de raadsman verzocht de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde nader onderzoek te verrichten om meer inzicht te krijgen in de achtergronden waartegen verdachte tot zijn daad is gekomen. Het hof acht zich door de rapportages van prof. dr. R. Bullens, psycholoog, en dr. B.A. Blansjaar, psychiater, terzake voldoende voorgelicht, in het bijzonder omtrent de toerekenbaarheidsvraag. Het hof zal het verzoek van de raadsman dan ook niet honoreren. Beoordeling van het vonnis Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wij ze als is vermeld in de hierna ingevoegde bij lage die van dit arrest deel uitmaakt. Bijlage: Hij op 19 juli 2000 te Leiden, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes in de borst en rug gestoken, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden; Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Bewijsvoering Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen. Verweer betreffende onrechtmatig verkregen bewijs Verwijzend naar pagina 238 van het proces-verbaal (V-12) heeft de raadsman aangevoerd dat de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu is gehandeld in strijd met het pressieverbod, af te leiden uit artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof verwerpt het verweer en overweegt hieromtrent het volgende. Niet is aannemelijk geworden dat op verdachte bij de totstandkoming van zijn verklaringen bij de politie enige ongeoorloofde druk is uitgeoefend. Gelet op bovenstaande kan het door de raadsman aangevoerde evenmin leiden tot strafvermindering. Bewijsoverweging De verdachte heeft op woensdag 19 juli 2000 omstreeks 10.30 uur op of nabij een vijverbruggetje in een openbaar park de vrouw met wie hij een 13-jarige relatie had onderhouden en die de moeder was van hun vier kinderen, door middel van messteken in de borst en in de rug van het leven beroofd, haar vervolgens - aan het oog onttrokken - in de vijver achterlatend. In verband met persistente relatieproblemen was de verdachte toen reeds enige tijd door het slachtoffer uit haar huis gezet, onder meer wegens het feit dat verdachte in strijd met de afspraken weer alcohol was gaan drinken. In deze relatie was regelmatig sprake van ruzie, geweld en bedreiging met geweld door verdachte. Verdachte - die toen feitelijk dakloos was - had op vrijdag 14juli 2000 een puntig mes - met een totale lengte van omstreeks 25 cm - van zijn schildersgereedschap afgezonderd en in een zak van zijn "nette" jas gestoken. Normaal gesproken heeft verdachte naar eigen zeggen nooit een mes op zak. Op zaterdag 15 juli 2000 heeft hij het slachtoffer opgebeld en zich levensbedreigend tegen haar uitgelaten. Uit de verklaring van verdachte valt af te leiden dat hij toen kennelijk toch van het slachtoffer gedaan heeft gekregen om met hem voor de volgende dag een afspraak te maken. Die volgende dag, zondag 16 juli 2000, heeft verdachte zijn "nette" jas (met daarin het mes), die hij op een logeeradres had achtergelaten, opgehaald. Verdachte heeft vervolgens later op die zondag het slachtoffer - dat toen bij haar ouders was - opgebeld, waarbij zij te kennen gaf niet op de afspraak te willen verschijnen. Even later belde de verdachte haar wederom op en kreeg van haar gedaan de bewilliging in een korte ontmoeting, in gezelschap van de vier kinderen. Verdachte had toen zijn "nette" jas aan, met daarin het mes. Verdachte heeft verklaard toen een nieuwe afspraak met het slachtoffer te hebben gemaakt. Op dinsdag 18 juli 2000 was de verdachte kennelijk uitzonderlijk kwaad dat het slachtoffer deze laatste afspraak had verzet naar de fatale dag, woensdag 19 juli 2000 te omstreeks 10.00 uur. De verdachte heeft de nacht van dinsdag op woensdag niet geslapen en heeft om 10.00 uur het slachtoffer opgebeld om zich ervan te vergewissen dat zij op de afspraak zou verschijnen. Verdachte had toen wederom zijn "nette" jas aan, met daarin het mes. Toen het slachtoffer even later met twee van de kinderen op de afspraak verscheen, ontstond er in de auto direct ruzie tussen hen beiden over hun relatieproblemen. Ook toen de verdachte en het slachtoffer zich te voet met de kinderen naar het park begaven, was er tussen verdachte en het slachtoffer een heftige ruzie gaande. Het slachtoffer verweet verdachte dat hij weer aan de drank was, terwijl verdachte persisteerde bij zijn eis om weer bij het slachtoffer thuis te mogen wonen, waarin het slachtoffer niet bewilligde. Vervolgens zijn de kinderen in het park gaan spelen en heeft verdachte zich met het slachtoffer afgezonderd. Ook toen zette de ruzie zich voort, even onderbroken door een sexueel contact in de bosjes waarbij bij verdachte het feit dat hij een mes in zijn jaszak had zitten door zijn hoofd speelde. Uit de verklaringen van verdachte valt af te leiden dat hij daarna opnieuw geprobeerd heeft het slachtoffer over te halen om hem bij haar thuis terug te laten komen en om samen naar Curaçao te gaan, en dat zij dit weigerde. De verdachte en het slachtoffer liepen terug naar de kinderen die even verder aan het spelen waren, de verdachte voorop, het slachtoffer hem van nabij volgend. Betrekkelijk dicht bij de kinderen en bij een vijver, als het ware op het uiterste moment dat hij nog met het slachtoffer alleen was en toen hij - ook na sexueel contact - nog immer niet van haar gedaan had gekregen om weer met haar samen te mogen wonen, heeft verdachte zich omgedraaid en onverhoeds het slachtoffer de dodelijke messteken toegebracht, en het lichaam - en het mes - in het water doen verdwijnen. Reeds enkele dagen voor de fatale datum liep de uit-huisgezette verdachte aldus met een uit zijn schildersgereedschap afgezonderd mes op zak en heeft hij herhaaldelijk, dreigend en dwingend contact met het slachtoffer gezocht, waarbij hij de dag tevoren kennelijk razend op haar was dat zij de afspraak had verzet. De beoogde ontmoeting stond voor verdachte kennelijk in het teken van een door hem - op zijn voorwaarden - gewilde verzoening, zulks op straffe van de dood van het slachtoffer indien zij daarvoor niet te vinden was. Ook tijdens het sexuele contact van verdachte met het slachtoffer speelde het mes nog door verdachte's hoofd. Toen de verdachte zich realiseerde dat het slachtoffer niet op zijn voorwaarden met hem verder wilde en moet hebben ingezien dat zij niet te vermurwen was en niet meer met hem verder wilde, heeft hij haar uiteindelijk, toen hij nog met haar alleen was, neergestoken en in het water doen verdwijnen. Het verweer dat de verdachte bezeten door "voodoo" heeft gehandeld wordt verworpen. Het hof verenigt zich in dit verband geheel met de over verdachte uitgebrachte psychologische en psychiatrische rapportage van onderscheidenlijk prof. dr. Bullens en dr. Blansjaar, in het bij zonder met de volgende passage van eerstgenoemd rapport (pagina 11): " (..) betrokkenes verklaring van een totale black out op dat moment (is) niet meer dan een regressieve, primitief kinderlijke ontkennings- c.q. ongedaanmakingsreactie achteraf, waarbij de schuld c.q. verantwoordelijkheid vervolgens wordt geëxternaliseerd in de vorm van het andere eerder genoemde afweermechanisme: projectie van de eigen boosheid op anderen (die het op hem zouden hebben gemunt, door hem "in bezit te nemen/houden" waardoor hij "bezeten" is geraakt). Door middel van deze "verklaring" pleit hij zich zelf als het ware vrij." Het hof is op grond van een en ander van oordeel dat het handelen van verdachte niet kan worden opgevat als het gevolg van een ogenblikkelijke gemoedsbeweging maar van een besluit om zijn partner te doden als zij niet bereid zou blijken om op zijn voorstellen in te gaan, zich daarbij rekenschap gevend van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Aldus is sprake van opzettelijk en met voorbedachten rade een ander van het leven beroven, in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde Het bewezenverklaarde levert op: primair: moord. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Strafmotivering De verdachte is in eerste aanleg terzake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest, en tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Verwezen wordt allereerst naar de bewijsoverweging. Door de moord op zijn 42-jarige partner, moeder van 6 kinderen van vier waarvan hij zelf de vader was - heeft verdachte onbeschrijflijk leed toegebracht en de rechtsorde ernstig geschokt. Het hof heeft kennisgenomen van het rapport van prof. dr. R. Bullens, psycholoog, d.d. 16 oktober 2000, alsmede van het rapport van dr. B.A. Blansjaar, psychiater, d.d. 14 september 2000. Beiden komen tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het onderhavige delict volledig toerekeningsvatbaar was. Het hof neemt voornoemde conclusie over en maakt die tot de zijne. Gelet op bovenstaande is het hof van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. Beslag Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een slagersmes, zal worden verbeurdverklaard, aangezien met dit aan de verdachte toebehorend voorwerp het strafbare feit is begaan. Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte. Het hof zal van het andere inbeslaggenomen voorwerp, te weten een bijl, de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten. Toepasselijke wettelijke voorschriften Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a en 289 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF JAREN. Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart verbeurd het blijkens de aan dit arrest gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd: 1. Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het blijkens de aan dit arrest gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd: 20. Dit arrest is gewezen door mrs. Ritter, Oosterhof en Van Boven, in bijzijn van de griffier mr. Van Slochteren. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 april 2001.