Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1094

Datum uitspraak2002-04-04
Datum gepubliceerd2002-04-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830003-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 04 januari 2002 te Coevorden opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op die [naam slachtoffer] geschoten en hem in het lichaam getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.


Uitspraak

RECHTBANK VAN HET ARRONDISSEMENT ASSEN STRAFVONNIS van de Meervoudige kamer in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [naam verdachte], geboren te [geboorteplaats en -datum verdachte] wonende te [woonplaats verdachte] verblijvende in de P.I. Noord, locatie 'De Grittenborgh', Hoogeveen. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2002. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.J de Boer, advocaat te Coevorden. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof. De vordering houdt in: t.a.v. het primair tenlastegelegde: vrijspraak, t.a.v. het subsidiair tenlastegelegde vorderde de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. TENLASTELEGGING De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 04 januari 2002 te Coevorden opzettelijk en met voorbedachten rade [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen met een vuurwapen op die [naam slachtoffer] geschoten en hem in het lichaam getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden, althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat, hij op of omstreeks 04 januari 2002 te Coevorden opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een vuurwapen op die [naam slachtoffer] geschoten en hem in het lichaam getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden; VRIJSPRAAK De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank de daarin vervatte voorbedachte raad niet wettig en overtuigend bewezen acht. BEWIJSMIDDELEN Overeenkomstig de nader op te nemen bewijsconstructie. VERWEREN Bij de bespreking van de verweren gaat de rechtbank uit van de volgende feitelijke gang van zaken. Verdachte bevindt zich op 4 januari 2002, aan het begin van de middag, in de woning van zijn vriendin [naam vriendin] aan de [adres vriendin]. De bij verdachte -als gevolg van eerder geuite bedreigingen- bestaande angst voor [naam slachtoffer] slaat om in paniek als [naam vriendin], die op dat moment niet thuis is, verdachte omstreeks 13.30 uur belt met de mededeling dat [naam slachtoffer] binnen vijf minuten bij haar woning zal zijn. Onmiddellijk hierop belt verdachte het alarmnummer 112 en deelt mee dat [naam slachtoffer] naar de woning [adres vriendin] komt om met hem, verdachte, af te rekenen. Even later arriveert [naam slachtoffer] met zijn auto bij deze woning. [naam slachtoffer] stapt al roepend uit de auto en loopt in de richting van de woning. Terwijl verdachte in de woning voor het raam staat, slaat [naam slachtoffer] op dat raam en maakt verdachte, schreeuwend, duidelijk dat deze binnen een week uit Coevorden moet vertrekken. Daarna loopt [naam slachtoffer] terug naar zijn auto. Op dat moment komen achtereenvolgens de moeder van [naam vriendin] en [naam vriendin] bij de woning. Hoorbaar voor verdachte laat [naam slachtoffer] hen weten dat verdachte binnen een week weg moest zijn en dat [naam vriendin], als dit niet zal gebeuren, verdachte zal zien sterven onder haar eigen ogen. Daarbij duwt [naam slachtoffer] met zijn vinger tegen het lichaam van [naam vriendin] en slaat haar vervolgens in het gezicht. Verdachte die dit alles vanuit de woning ziet en hoort gebeuren ontsteekt in woede, grijpt zijn pistool dat doorgeladen onder de zitbank in de woonkamer ligt en snelt naar buiten. Buiten gekomen is de actie van [naam slachtoffer] jegens [naam vriendin] echter reeds beƫindigd. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij, op het moment dat hij buiten kwam, alleen [naam slachtoffer] zag en niet meer [naam vriendin]. Het beroep van verdachte op (putatief) noodweer of (putatief) noodweerexces verband houdende met de aanranding van [naam vriendin] moet derhalve reeds hierom falen, nu van een (vermeende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op dat moment geen sprake meer was. Met het pistool in zijn rechterhand loopt verdachte in de richting van [naam slachtoffer] die op dat moment met zijn rug naar verdachte gekeerd in de buurt van zijn auto staat. [naam slachtoffer] draait zich om en begeeft zich vervolgens in de richting van verdachte. Als beide mannen elkaar tot op enkele meters zijn genaderd, schiet verdachte op [naam slachtoffer] en raakt hem daarbij in het lichaam. [naam slachtoffer] loopt echter door in de richting van verdachte, waarop verdachte doorgaat met schieten en [naam slachtoffer] telkens treft. De laatste schoten worden afgevuurd terwijl verdachte en [naam slachtoffer] elkaar zeer dicht zijn genaderd en uiteindelijk zelfs tegen elkaar staan. Verdachte en [naam slachtoffer] komen beiden ten val. [naam slachtoffer] overlijdt kort hierna. Van een situatie dat verdachte, op het moment van het afvuren van de kogels, van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken, is de rechtbank, mede in aanmerking genomen het over verdachte uitgebrachte psychologische rapport, niet gebleken. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte op zeer korte afstand zes maal met een vuurwapen op [naam slachtoffer] heeft geschoten waarbij alle kogels het lichaam van [naam slachtoffer] geraakt hebben. Van schieten in het wilde weg is daarom geen sprake, in tegendeel: verdachte heeft aldus doelbewust gehandeld in het besef dat de dood waarschijnlijk zou intreden. Gelet hierop komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde opzet. Het beroep van verdachte op noodweer of noodweerexces verband houdende met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte zelf moet eveneens falen nu verdachte door de confrontatie met [naam slachtoffer] te zoeken -in plaats van naar de woning terug te keren- zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin hij meende van zijn pistool gebruik te moeten maken. De rechtbank oordeelt derhalve dat geen der opgeworpen verweren doel treft. BEWEZENVERKLARING De rechtbank acht door de inhoud van deze bewijsmiddelen, waarop de hierna te vermelden beslissing steunt, wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen, dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij op 04 januari 2002 te Coevorden opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een vuurwapen op die [naam slachtoffer] geschoten en hem in het lichaam getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. KWALIFICATIE Het subsidiair bewezene levert op: Doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. STRAFBAARHEID De rechtbank acht verdachte te dezer zake strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. STRAFMOTIVERING De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: - de aard en de ernst van het gepleegde feit; - de omstandigheden waaronder dit is begaan; - hetgeen de rechtbank is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; - de eis van de officier van justitie; - de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 09 februari 2002, waaruit blijkt dat verdachte eerder wegens misdrijf is veroordeeld. De rechtbank is op grond van genoemde feiten en omstandigheden van oordeel, dat in dit geval niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf van de hierna te vermelden duur. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat doodslag een zeer ernstig misdrijf is dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren. Bij de stukken bevindt zich een psychologisch rapport van 28 februari 2002 van de klinisch psycholoog, drs. E. de Vrij, vast gerechtelijk deskundige, onder meer bevattende de conclusie van genoemde deskundige, dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit, in zijn beleving, in angstige omstandigheden verkeerde, dat desalniettemin verdachte wel weet heeft gehad van het feit dat wat hij deed niet kon en niet mocht en dat hij volledig verantwoordelijk kan worden geacht voor het gepleegde feit. De rechtbank acht, verder rekening houdende met de feiten en omstandigheden, zoals van een en ander uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, dat aan verdachte een gevangenisstraf van na te melden duur behoort te worden opgelegd. TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN: De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10 en 27 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING VAN DE RECHTBANK LUIDT: verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt verdachte mitsdien daarvan vrij; verklaart bewezen, dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door verdachte is begaan; stelt vast, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld; verklaart verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: een gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaren; beveelt, dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.A.M. van Veen, voorzitter en mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. P.L.M.J Rooijakkers, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 03 april 2002.-