Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1362

Datum uitspraak2002-02-26
Datum gepubliceerd2002-04-11
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/67371 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding / Reglement regime grenslogies. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de in de uitspraak van 26 januari 2001 (rechtbank Haarlem, AWB 00/74855) neergelegde regel dat een verblijf in het AC van langer dan vier dagen na afronding van de AC-procedure onrechtmatig is, behoudens exceptionele omstandigheden. Ook indien wordt aangenomen dat de tenuitvoerlegging in het AC niet voldoet aan het Reglement regime grenslogies is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden waaronder de maatregel ten uitvoer wordt gelegd niet slechter zijn dan de omstandigheden zoals geschetst in genoemde uitspraak (die betrekking had op de oude locatie van het AC). Gelet op de bevindingen van de descente ziet de rechtbank ook geen grond voor het oordeel dat de tenuitvoerlegging gedurende drie dagen in het AC na de afronding van de AC-procedure onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden dat sprake is van strijd met artikel 3 EVRM. Afwijzing verzoek om schadevergoeding.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam meervoudige kamer vreemdelingenzaken Uitspraak op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/67371 VRONTN inzake : A, geboren op [...] 1977, staatloze Palestijn, eiser, gemachtigde: mr. K. van Koutrik, advocaat te Amsterdam, tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. D. Kuiper, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Op 10 december 2001 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. 2. Verweerder heeft de rechtbank op 12 december 2001 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. 3. Op 11 december 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 16 december 2001 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit gehandhaafd. 4. Op 16 december 2001 heeft eiser een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij deze rechtbank, dat hij op dezelfde dag heeft ingetrokken. 5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer op 19 december 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M. Verweij. Ter zitting was tevens aanwezig M.L. Selmi, tolk in de Arabische taal. 7. Bij beslissing van 20 december 2001 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek wordt heropend, dat de zaak naar de meervoudige kamer wordt verwezen en dat op 21 december 2001 een onderzoek ter plaatse als bedoeld in artikel 8:50 van de Awb zal worden ingesteld in het Aanmeldcentrum Schiphol (AC). 8. Op 21 december 2001 heeft de meervoudige kamer in deze rechtbank een onderzoek ter plaatse ingesteld in het AC. Daarbij waren aanwezig mr. G. Ris, advocaat in dienstbetrekking van SRA Leiden, namens eiser, mevrouw Walraven, werkzaam bij Vluchtelingenwerk Nederland en T.M. Rinkel, directeur van het AC. 9. Op 4 januari 2002 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. 10. Op 15 januari 2002 heeft de meervoudige kamer het onderzoek ter zitting hervat. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D. Kuiper. II. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN 1.1 Eiser heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. 1.2 De tenuitvoerlegging van de maatregel in het AC is met ingang van de dag na die waarop de AC-procedure is afgerond, onrechtmatig. Daartoe voert eiser het volgende aan. 1.2.1 Na afronding van de AC-procedure heeft eiser nog drie dagen in dagopvangruimte 2 van het AC verbleven. Deze ruimte was destijds zo bezet, dat geen zitplaatsen meer beschikbaar waren. Eiser genoot daar geen bewegingvrijheid. Als gevolg van de grote hoeveelheid mensen in een beperkte ruimte stonk het er bovendien. Eiser is van mening dat zijn verblijf in deze ruimte onder de geschetste omstandigheden een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert. 1.2.2 Het AC voldoet bovendien op een groot aantal punten niet aan het Reglement regime grenslogies, te weten: · de vreemdelingen kunnen zich niet vrij bewegen tussen dagopvangverblijf en slaapzalen; · de vreemdelingen mogen geen bezoek ontvangen; · er kunnen en mogen geen brieven en poststukken worden ontvangen of verzonden; · er is geen algemene mogelijkheid om voor eigen rekening te telefoneren; · er is geen mogelijkheid om op eigen verzoek in afzondering te worden geplaatst; · er wordt geen zakgeld verstrekt; · er wordt niet zorg gedragen voor geestelijke verzorging van de vreemdelingen; · er worden geen ontspanningsactiviteiten georganiseerd; · er wordt geen exemplaar van het Reglement Regime Grenslogies uitgereikt; · er is geen commissie van toezicht. 1.2.3 Deze gebreken zijn ten aanzien van de vorige locatie van het AC reeds geconstateerd in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 22 januari 2001, gepubliceerd in JV 2001/162. In die uitspraak is (desondanks) geoordeeld dat, behoudens exceptionele omstandigheden, de tenuitvoerlegging van de aan de vreemdeling opgelegde maatregel in het AC langer dan vier dagen na afronding van de AC-procedure onrechtmatig is. In het huidige AC zijn deze gebreken nog (steeds) niet verholpen. Eiser is op zichzelf niet van mening dat de rechtbank zou dienen terug te komen op de in voornoemde uitspraak neergelegde maximale termijn van vier dagen. Hij is echter wel van mening dat de hiervoor onder 1.2.1 en 1.2.2 geschetste, bijzondere omstandigheden waaronder de maatregel na de afronding van de AC-procedure in het AC is tenuitvoergelegd, de rechtbank in het onderhavige geval aanleiding zouden dienen te geven om te oordelen dat de tenuitvoerlegging onrechtmatig is. 1.3 Eiser vordert vergoeding van de door hem geleden schade ten bedrage van ? 70,-- voor iedere dag dat hem ten onrechte de vrijheid is ontnomen. 2.1 Verweerder heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. 2.1.1 De tenuitvoerlegging van de maatregel is naar de mening van verweerder rechtmatig. 2.1.2 Van tenuitvoerlegging in strijd met artikel 3 van het EVRM is naar de mening van verweerder geen sprake. Indien hij klachten heeft over de toepassing van het in het AC geldende regime, kan eiser overigens een beroep doen op artikel 10 van het Reglement regime grenslogies en op artikel 60 van de Penitentiaire Beginselenwet. 2.1.3 De uitspraak van 22 januari 2001 betrof het oude AC. In het huidige AC zijn de faciliteiten, mede naar aanleiding van een rapport van de Nationale Ombudsman, verbeterd. Verweerder is overigens van mening dat strijd met het Reglement regime grenslogies niet licht tot opheffing van de maatregel zou moeten leiden. Het Reglement voorziet immers in een eigen rechtsgang voor klachten over de toepassing van het regime in het grenslogies. 2.1.4 Verweerder houdt streng de hand aan de in de uitspraak van 22 januari 2001 neergelegde termijn. Hij voert dan ook het beleid dat een vreemdeling tot maximaal vier dagen na afronding van de AC-procedure in het AC verblijven. In beginsel wordt een vreemdeling die na vier dagen na de uitreiking niet in het GH kan worden geplaatst, in vrijheid gesteld. Verweerder ziet in de omstandigheden van het onderhavige geval geen aanknopingspunten gelegen om deze termijn niet aan te houden. 2.2 Van schadevergoeding kan dan ook geen sprake zijn. III. OVERWEGINGEN 1. Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden. 2. Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen. 3. De rechtbank stelt vast dat de bewaring na de indiening van het beroep is opgeheven. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen. 4. De rechtbank stelt vast dat de rechtmatigheid van het opleggen van de maatregel niet wordt betwist. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd. 5. De rechtbank stelt verder vast dat de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel tot de opheffing daarvan op 4 januari 2002 niet wordt betwist. Gelet op de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser of dat geen zicht op uitzetting heeft bestaan. 6. Ten slotte dient de rechtbank te beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel rechtmatig is geweest. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. 7. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in het AC in strijd met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is geweest. 8. Bij het op 21 december 2001 ingestelde onderzoek ter plaatse heeft de rechtbank, mede aan de hand van hetgeen door de gemachtigde van eiser en door de directeur bij die gelegenheid is verklaard, het volgende bevonden. In de periode van 10 december 2001 tot en met 21 december 2001 zat dagopvangruimte 2 van het AC vol. De maximumcapaciteit van 56 vreemdelingen werd echter niet bereikt. Er waren dan ook nog voldoende zitplaatsen voor alle vreemdelingen. Op 19 december 2001 was sprake van een zodanige stank van lichaamsgeur, dat deze ook buiten de ruimte was te ruiken. De vreemdelingen worden iedere avond in de gelegenheid gesteld om te douchen. Niet alle vreemdelingen maken van deze gelegenheid gebruik. Bovendien beschikken niet alle vreemdelingen over schone kleren. De centrale verwarming in dagopvangruimte 2 wordt door de aldaar verblijvende vreemdelingen doorgaans op een hoge stand gezet. De ruimte is overigens voorzien van een luchtverversingssysteem, dat onlangs nog gekeurd en goed bevonden is. De vreemdelingen die in dagopvangruimte 2 verblijven, kunnen gebruik maken van de luchtplaats. Zij kunnen daar ook roken. Aan de Nationale Ombudsman is toegezegd dat vreemdelingen die niet langer voor onderzoek beschikbaar hoeven te zijn vanaf 19.00 uur toegang krijgen tot het slaapverblijf. 9. Met betrekking tot de duur van de opvang van vreemdelingen in het AC sluit verweerder aan bij eerdere jurisprudentie dat een vreemdeling na de afronding van de AC-procedure binnen 48 procesuren niet langer dan vier dagen in het aanmeldcentrum mag verblijven (zie de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, van 26 januari 2001, AWB 00/74855, JV 2001/62). Ook indien wordt aangenomen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in het AC op de door eiser bedoelde punten niet voldoet aan de voorschriften van het Reglement regime grenslogies, is de rechtbank van oordeel - mede gelet op de bevindingen van het onderzoek ter plaatse - dat de omstandigheden waaronder de maatregel in het huidige AC wordt tenuitvoergelegd niet slechter zijn dan de omstandigheden zoals geschetst in genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding tot een ander oordeel te komen dan in die uitspraak is vervat. Behoudens exceptionele omstandigheden, is derhalve de tenuitvoerlegging van de aan de vreemdeling opgelegde maatregel in het AC langer dan vier dagen na afronding van de AC-procedure onrechtmatig. 10. Namens eiser is gesteld dat gedurende de periode waarover hij in het aanmeldcentrum heeft verbleven sprake is geweest van dusdanige mensonterende omstandigheden dat tenuitvoerlegging van de maatregel in het AC, in uitzondering op deze jurisprudentie, onrechtmatig moet worden geacht vanaf het moment dat de AC-procedure was afgerond. Daartoe heeft eiser verwezen naar artikel 3 van het EVRM. 11. Artikel 3 van het EVRM bepaalt dat niemand mag worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen. 12. In het licht van de bevindingen van het onderzoek ter plaatse is de rechtbank van oordeel dat hetgeen in dit opzicht door eiser is gesteld niet de conclusie rechtvaardigt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in het AC gedurende drie dagen na afronding van de AC-procedure onder zodanige omstandigheden heeft plaatsgevonden, dat deze een onmenselijke of vernederende behandeling in vorenbedoelde zin oplevert. 13. In het onderhavige geval is de AC-procedure op 16 december 2001 afgerond met de uitreiking aan eiser van de beschikking op de asielaanvraag. Eiser is vervolgens op 20 december 2001, derhalve op de vierde dag na afronding van de AC-procedure, in het GH geplaatst. Er was derhalve sprake van overplaatsing naar het GH binnen de daartoe gestelde termijn, terwijl - zoals hiervoor is overwogen - geen sprake was van dusdanige bijzondere omstandigheden dat in het onderhavige geval reeds een verblijf van minder dan vier dagen in het AC na afronding van de AC-procedure onrechtmatig geoordeeld zou moeten worden. 14. Uit het vorenstaande volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel en de voortduring daarvan tot de opheffing niet onrechtmatig zijn geweest, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000. 15. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank evenmin aanleiding tot veroordeling van een der partijen in de proceskosten van de andere partij. IV. BESLISSING De rechtbank -wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, voorzitter, en mrs. H.P.M. Meskers en Y.A.A.G. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier, en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2002, in tegenwoordigheid van de griffier. Afschrift verzonden op: 7 maart 2002 Conc.: VG Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.