Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1525

Datum uitspraak2002-01-29
Datum gepubliceerd2002-04-16
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/39338 MVV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gezinshereniging / eerder legaal verblijf. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit en geboren in 1983, wenst een mvv om in staat gesteld te worden bij zijn ouders in Nederland te wonen. Eiser heeft vanaf februari 1987 tot oktober 1989 legaal verblijf bij zijn ouders in Nederland gehad. De ouders van eiser hebben toen besloten eiser naar Marokko te laten gaan om hem daar zijn schoolopleiding te laten volgen. Op 9 februari 2000 verzoekt referent om afgifte van een mvv ten behoeve van eiser. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van duurzame opneming in een ander gezin aangezien eiser sinds 1989 is opgenomen in het gezin van een nicht en op grond van de beschikbare gegevens niet is gebleken dat eiser slechts voor een van tevoren bepaalde periode in Marokko zou verblijven. Het volgende beoordelingspunt is echter of referent nog belast is met het feitelijk gezag over eiser. Eiser zou in Marokko in een door referent gehuurd huis verblijven. Referent stelt intensief contact te hebben onderhouden met eiser. Sinds eisers vertrek naar Marokko gaat referent iedere drie maanden voor een periode van drie weken naar Marokko alwaar hij verblijft bij eiser. Ook de overige gezinsleden, eisers moeder en zijn broers en zusjes, zouden gedurende de zomervakantie naar Marokko gaan en bij eiser verblijven. Verweerder heeft erkend dat de beslissing om eiser naar Marokko te laten gaan teneinde hem zijn schoolopleiding te laten volgen, moet worden beschouwd als een daad van gezagsuitoefening. Verweerder kan desgevraagd niet aangegeven op welk moment nadien er geen sprake meer zou zijn van gezagsuitoefening. De rechtbank is gezien de specifieke feiten en omstandigheden van oordeel dat verweerders besluit voor vernietiging in aanmerking komt, nu de stelling dat referent niet meer belast zou zijn met het feitelijk gezag over eiser waardoor de feitelijke gezinsband als verbroken moet worden beschouwd, een draagkrachtige motivering ontbeert. Beroep gegrond.


Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage zittinghoudende te Amsterdam Vreemdelingenkamer, enkelvoudig Uitspraak artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) reg. nr.: AWB 01/39338 MVV inzake: A, geboren op [...] 1983, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te Marokko, eiser, gemachtigde: mr. M.H.P.G. Wiertz, advocaat te Zeist, tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. M.A. Eckhardt, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. I. PROCESVERLOOP 1. Referent heeft op 9 februari 2000 bij de korpschef van de regiopolitie Utrecht verzocht om een ambtshalve advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) ten behoeve van eiser. De korpschef heeft op 10 juli 2000 een neutraal advies afgegeven aan verweerder. Verweerder heeft bij brief van 16 oktober 2000 een afwijzend besluit genomen omtrent de afgifte van de gevraagde mvv. Tegen deze beslissing is namens eiser bij bezwaarschrift van 26 oktober 2000 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 18 januari 2001. Op 29 juni 2001 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 18 juli 2001 ongegrond verklaard. 2. Bij beroepschrift van 14 augustus 2001 is namens eiser en referent tegen dit besluit gemotiveerd beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 3 september 2001. Op 15 oktober 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 16 november 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 december 2001. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. II. FEITEN In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser wenst verblijf bij zijn vader, B, geboren op [...] 1938, van Marokkaanse nationaliteit (hierna: referent). Referent is in het bezit van een vergunning tot vestiging. De moeder en drie broers en zussen van eiser verblijven in Nederland. Referent heeft nog tien kinderen die in Marokko woonachtig zijn. Ook andere familieleden zijn in Marokko woonachtig waaronder, de echtgenote van een broer van referent, C en D, een dochter van een oom van eiser. Eiser heeft contact met zijn in Marokko wonende broers en zussen. Eiser heeft van 3 februari 1987 tot 16 oktober 1989 in Nederland gewoond op basis van een verblijfstitel. In 1989 is hij naar Marokko teruggekeerd om daar onderwijs te volgen. Eiser is eerst opgevangen door D en later door C. III. STANDPUNTEN PARTIJEN 1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Daartoe voert verweerder aan dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals uitgewerkt in Hoofdstuk B2/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). De feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is verbroken. Referent heeft een bewuste keuze gemaakt door eiser in 1989 terug te sturen naar Marokko. Eiser is aldaar duurzaam opgenomen in een ander gezin, dat van D en later van C. Referent heeft voorts niet aangetoond in financieel opzicht verantwoordelijk te zijn gebleven voor de opvoeding en verzorging van eiser. Er zijn weinig bewijzen hieromtrent overgelegd en over de periode 1989-1995 is zelfs geen enkel bewijs getoond. Voorts is niet gebleken dat referent in moreel opzicht verantwoordelijk is gebleven voor de opvoeding en verzorging van eiser. Niet is aannemelijk gemaakt dat referent steeds de intentie heeft gehad eiser naar Nederland te laten terugkeren. Hetgeen referent heeft aangevoerd omtrent de beschikbare woonruimte leidt niet tot een ander oordeel nu twee van de kinderen van referent in 1996 naar Marokko zijn vertrokken. Op dat moment was er in ieder geval voldoende woonruimte beschikbaar maar desondanks heeft referent op dat moment niet voor de overkomst van eiser zorggedragen. De uitleg van referent dat eiser naar school zou moeten gaan, is een bewuste keuze welke niet tot een ander inzicht omtrent de feitelijke gezinsband en de intentie kan leiden. Eiser heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan eiser alsnog in aanmerking zou kunnen komen voor toelating hier te lande op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. 2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voert eiser aan dat verweerder tijdens de hoorzitting het gerechtvaardigd vertrouwen heeft opgewekt dat, indien referent nog aanvullende informatie zou verschaffen over de schrijfwijze van eisers naam, een mvv zou worden verleend. Verweerder handelt onzorgvuldig aangezien dit opgewekt vertrouwen is geschaad en verweerder zelfs niet heeft gewacht met het nemen van een beslissing op het bezwaar totdat de aanvullende informatie was overgelegd. De feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is nimmer verbroken. Referent heeft altijd de intentie gehad eiser terug naar Nederland te laten komen. In eerste instantie deden zich echter problemen voor met betrekking tot de beschikbare woonruimte. Toen de woonruimte geregeld was, heeft referent in het belang van eiser besloten dat deze eerst verder zou moeten gaan met zijn opleiding in Marokko. Het is niet redelijk dat de beslissing die op dat moment in het belang van eiser is gedaan, thans wordt tegengeworpen. Referent stelt aannemelijk te hebben gemaakt dat hij in financieel opzicht eiser altijd heeft onderhouden. Verweerder geeft zich geen rekenschap van het feit dat niet alle gegevens worden bewaard. Bovendien heeft referent regelmatig zelf geld meegenomen naar Marokko en daar kan hij geen bewijzen van overleggen. Referent is gemiddeld elke drie maanden voor drie weken bij eiser in Marokko en reeds hieruit blijkt dat hij nauwe betrokken is bij eisers opvoeding en verzorging. De opvang van eiser door familieleden in Marokko heeft altijd een tijdelijk karakter gehad. IV. OVERWEGINGEN 1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd. 2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 3. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Blijkens artikel 13 van de Vw 2000 geldt daarbij als uitgangspunt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts wordt ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. 4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften. 5. Referent heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder bij hem het vertrouwen heeft opgewekt dat aan eiser een mvv zou worden verleend wanneer hij nadere stukken zou verstrekken omtrent de schrijfwijze van eiser naam. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de stukken, in het bijzonder uit het verslag van de hoorzitting, niet blijkt dat er toezeggingen zijn gedaan van de zijde van verweerder op grond waarvan een gerechtvaardigd vertrouwen bij referent zou kunnen zijn ontstaan. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt voorts niet dat er concrete afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de nazending van documenten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd vertrouwen. 6. Met betrekking tot de vraag of eiser aanspraak kan ontlenen aan verweerders beleid aangaande gezinshereniging, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B2/6.4 van de Vc 2000 wordt de aanvraag afgewezen, indien het kind niet feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. Dit houdt in dat: - de gezinsband reeds in het buitenland moet hebben bestaan; - er sprake is van een morele en financiële afhankelijkheid van de ouder(s), welke afhankelijkheid reeds in het buitenland moet hebben bestaan; en - het kind moet gaan samenwonen bij de ouder(s). Het kind behoort niet langer feitelijk tot het gezin, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor indien sprake is van een of meer van de volgende omstandigheden, die voor zover hier van belang, luiden: - duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd is niet meer belast met het gezag; - duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging. De bewijslast om aan te tonen dat de feitelijke gezinsband niet is verbroken, ligt bij de vreemdeling. 7. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat op basis van de beschikbare gegevens kan worden geconcludeerd dat sprake is van duurzame opneming van eiser in een ander gezin, gezien het feit dat eiser reeds 11 jaren in Marokko verblijft waarbij een nicht van eiser de dagelijkse zorg voor hem op zich heeft genomen. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat er op voorhand een moment zou zijn waarop eiser zou terugkeren naar Nederland. Voorts is niet aangetoond, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat de mvv-aanvraag is ingediend op het moment dat eiser zijn schoolopleiding in Marokko had afgerond. 8. Vervolgens dient beoordeeld te worden of referent nog belast is met het feitelijk gezag over eiser. 9. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat de beslissing om eiser naar Marokko terug te laten gaan om in Marokko naar school te gaan, moet worden beschouwd als een gezagsuitoefening. Ten aanzien van de vraag op welke tijdstip nadien referent geacht moeten worden geen, dan wel onvoldoende, invulling te hebben gegeven aan het ouderlijk gezag sinds de aanvang van het verblijf van eiser in Marokko en de feitelijk gezinsband tussen eiser en referent zou zijn verbroken, heeft verweerder geen standpunt ingenomen. Wellicht zou hier het lange tijdsverloop een rol dienen te spelen, aldus verweerder. 10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog aangevoerd dat eiser sinds zijn terugkeer naar Marokko heeft gewoond in een huis dat referent voor hem heeft gehuurd. In dit huis woonde hij samen met een aantal halfbroers en zussen van ongeveer zijn leeftijd. Zijn enige jaren oude nichtje verzorgt hem aldaar. Referent heeft altijd intensief contact met eiser onderhouden en is ook feitelijk het gezag over hem blijven uitoefenen. Referent is sinds het verblijf van eiser in Marokko iedere drie maanden, steeds voor drie weken, naar Marokko gereisd. Wanneer referent in Marokko is, verblijft hij ook in de door hem gehuurde woning bij eiser; evenals de overige gezinsleden die eens per jaar in de zomervakantie naar Marokko gaan. Referent stelt altijd kinderbijslag ten behoeve van eiser te hebben ontvangen en heeft aanvankelijk het geld voor het levensonderhoud van eiser naar Marokko meegenomen. 11. De rechtbank is, mede gezien het bovenstaande, van oordeel dat niet zonder meer kan worden gesteld dat referent niet meer is belast met het feitelijk gezag over eiser en acht daartoe voorts het volgende redengevend. Eiser heeft in Nederland legaal verblijf gehad bij referent. Op een zeker moment heeft referent de beslissing genomen om eiser in Marokko zijn schoolopleiding te laten volgen. Gezien ook de erkenning van verweerder ter zitting dat een dergelijke beslissing dient te worden beschouwd als het uitoefening geven aan het ouderlijk gezag, kan met deze beslissing op zichzelf niet worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser op dat moment is verbroken. Nu verweerder noch in de bestreden beschikking noch ter zitting gemotiveerd heeft aangegeven op welk moment en om welke redenen de feitelijke gezinsband op een later moment alsnog verbroken dient te worden beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder meer het standpunt heeft kunnen innemen dat referent niet meer belast is met het ouderlijk gezag over eiser en derhalve de feitelijke gezinsband is verbroken. 12. Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit een draagkrachtige motivering en komt het om die reden voor vernietiging op grond van artikel 7:12 van de Awb in aanmerking. Derhalve dient het beroep gegrond te worden verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het bepaalde in deze uitspraak. 13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand. 14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht. V. BESLISSING De rechtbank 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier; 5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderd en twee euro en tien eurocent). Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2002, door mr. J.M. Sassenburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Tolman, griffier. Afschrift verzonden op: 28 februari 2002 Conc: ST Coll: Bp: - D: B Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.