Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1655

Datum uitspraak2002-04-12
Datum gepubliceerd2002-04-18
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 785/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 785/01 12 april 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer op het verzet gedaan door X, wonende te Z tegen de beschikking van de voorzitter van de belastingkamer van 26 oktober 2001. De voorzitter heeft bij voormelde beschikking uitspraak gedaan op het door belanghebbende ingestelde beroep tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Sneek (: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de ten aanzien van hem genomen beschikking d.d. 31 maart 2001 als bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet). Ingevolge de artikel 26, eerste lid en 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto de artikelen 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (: Awb) kan hij die bezwaar heeft tegen een uitspraak van het hoofd binnen zes weken na de dagtekening van het afschrift van de uitspraak in beroep komen bij de rechter. De uitspraak van het hoofd is gedagtekend 27 augustus 2001 en het beroepschrift is volgens de stempelafdruk op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, ter post bezorgd op 17 oktober 2001, derhalve niet binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak. De voorzitter heeft om die reden bij voormelde beschikking het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beschikking is belanghebbende tijdig in verzet gekomen bij een verzetschrift (met bijlage) dat door hem is ingediend op 7 november 2001. Nadat het hoofd een verweerschrift heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling van het verzet plaatsgevonden ter zitting van 19 maart 2002, gehouden te Leeuwarden, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de partner van belanghebbende, en namens het hoofd de heer A, medewerker van de afdeling belastingen. Van alle gemelde en hierna nog te melden stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Vaststaat dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de uitspraak van het hoofd d.d. 27 augustus 2001 liep tot en met 8 oktober 2001. Belanghebbende voert in het verzetschrift aan dat hij bij een schrijven d.d. 9 september 2001 het hoofd heeft verzocht middels overleg alsnog tot overeenstemming te komen. Het hoofd heeft de ontvangst van voormeld schrijven bij brief d.d. 8 oktober 2001 bevestigd. Vervolgens heeft een medewerker van de gemeente Sneek aan belanghebbende in een telefoongesprek d.d. 12 oktober 2001 meegedeeld dat de behandeling van de brief van belanghebbende nog enige tijd op zich zou laten wachten. Na dit telefoongesprek heeft belanghebbende op 18 oktober 2001 het beroepschrift bij het gerechtshof ingediend. Blijkens de tekst van de uitspraak op het bezwaar stond daarin aangegeven binnen welke termijn en op welke wijze beroep tegen die uitspraak kon worden ingesteld. De omstandigheid dat belanghebbende vervolgens (opnieuw) op schriftelijke wijze in overleg treedt met het hoofd, is een keuze van belanghebbende waarvan de gevolgen naar het oordeel van het hof voor zijn rekening dienen te blijven. Voor zover belanghebbende zich thans op het standpunt stelt dat hij in het telefoongesprek van 12 oktober 2001 onjuist is geïnformeerd omtrent de termijn voor het indienen van een beroepsschrift overweegt het hof dat deze stelling, gelet op het hiervoor overwogene, belanghebbende niet kan baten. Bovendien was de beroepstermijn op de datum van het gesprek, 12 oktober 2001, toch al verstreken. Ten overvloede overweegt het hof dat voormelde keuze van belanghebbende de mogelijkheid van het indienen van een zogenaamd pro forma beroepschrift onverlet liet. Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof geen sprake is van een situatie als omschreven in art. 6:11 Awb. Tenslotte is het hof van oordeel, gelet op de inhoud van de brief van belanghebbende d.d. 9 september 2001, dat op het hoofd niet de verplichting rustte als bedoeld in artikel 6:15 van de Awb. De voorzitter heeft belanghebbende mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Op grond van het vorenoverwogene dient te worden beslist als volgt: Het gerechtshof, uitspraak doende, verklaart het verzet ongegrond. Gedaan op 12 april 2002 door mr Huiskes, raadsheer, lid van de vierde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier mr De Jong en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier en op die dag in het openbaar uitgesproken. Op 17 april 2002 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het Gerechtshof te Leeuwarden.