Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE1659

Datum uitspraak2002-04-10
Datum gepubliceerd2002-04-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/007006-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

DE RECHTBANK TE MAASTRICHT Parketnummer: 03/007006-01 Repertoirenummer: 105/01 De rechtbank te Maastricht, kamer voor strafzaken; Uitspraak van 10 april 2002 inzake het verzoek van 14 februari 2001 (kenmerk: 6/E/33559) van de Minister van Justitie van het Koninkrijk België, Directoraat-Generaal Strafrecht en Rechten van de Mens, Afdeling Internationale Rechtshulp, te Brussel, strekkende tot uitlevering aan het Koninkrijk België van: [opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats], nationaliteit: Brits blijkens de vordering van de officier van justitie te Maastricht, d.d. 6 maart 2001, ook bekend onder het alias [G.], geboren te [geboorteplaats] nationaliteit: vermoedelijk Tunesische thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen "Nieuw Vosseveld" te Vught, hierna te noemen: het verzoek. 1. De identiteit en de nationaliteit van de opgeëiste persoon Door de raadsman van de opgeëiste persoon is het verweer gevoerd dat de Belgische stukken, waarin de gegevens vermeld staan die nodig zijn voor het vaststellen van de identiteit van de door België opgeëiste persoon, ongenoegzaam zijn. De raadsman voert daartoe aan dat er geen persoons of- fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden tussen de vermeende slachtoffers, resp. de Belgische autoriteiten en de opgeëiste persoon. Voorts voert de raadsman aan dat blijkens een bericht van Interpol Londen de vingerafdrukken van cliënt overeen zouden stemmen met die van een persoon, [G.], die zich in Engeland zou hebben voorgedaan als [opgeëiste persoon]. Dat betreffen derhalve geen vingerafdrukken, die door de Belgische politie en justitie zijn genomen, waardoor er geen deugdelijke aanwijzing is voor het feit dat cliënt de door België opgeëiste persoon is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende: - de opgeëiste persoon heeft, blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 17 april 2001 verklaard te zijn: [G.], geboren te [geboorteplaats]. Tevens heeft hij verklaard " Ik noem mijzelf ook weleens [opgeëiste persoon]"; - blijkens het bericht van de KLPD, divisie CRI, Afdeling Sirene Nederland, van 1 februari 2001, in antwoord op het verzoek van de officier van justitie te Maastricht, d.d. 23 januari 2001, zijn de vingerafdrukken van de in Maastricht gedetineerde persoon, zijnde [G.], identiek aan de vingerafdrukken van de in België gezochte [opgeëiste persoon]. De rechtbank kan, gelet op het voorgaande, niet anders concluderen dan dat de Afdeling Sirene kennelijk de beschikking heeft over de in België aangetroffen vingerafdrukken van de opgeëiste persoon, welke identiek zijn aan de zich in Nederland bevindende [G.]. De rechtbank is van oordeel dat daarmee vaststaat dat de door België opgeëiste persoon, zijnde [opgeëiste persoon], dezelfde persoon is als de in Nederland gedetineerde [G.]. Voorts stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon [G.], conform diens eigen verklaring ter zitting van 17 april 2001, in ieder geval niet de Nederlandse nationaliteit bezit. 2. De procesgang. 2.1 [G.] is ter terechtzitting van 27 maart 2002 niet verschenen. Wel verschenen is mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht ter terechtzitting te verschijnen. De officier van justitie heeft de opvatting van het openbaar ministerie over de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering gegeven en een schriftelijke samenvatting daarvan aan de rechtbank overgelegd. De raadsman is in de gelegenheid gesteld tot het maken van ter zake dienende opmerkingen omtrent het verzoek en de in verband daarmee te nemen beslissingen. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens gesloten en de uitspraak is bepaald op heden. 3. Het verzoek tot uitlevering en de overgelegde stukken. 3.1 Blijkens de tot de processtukken behorende brief van genoemde Minister van Justitie van het Koninkrijk België, van 14 februari 2001, is het verzoek tot uitlevering daarbij schriftelijk gedaan door rechtstreekse toezending aan het Ministerie van Justitie, Directoraat-Generaal Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken te Den Haag. 3.2 Gelet op het onder 1. overwogene met betrekking tot de identiteit van de opgeëiste persoon strekt het verzoek tot uitlevering van [G.] aan het Koninkrijk België ter strafvervolging. 3.3 Ter staving van het verzoek zijn de hierna te bespreken stukken overgelegd: a. een bevel tot aanhouding, bij verstek gedaan door de heer Staes-Polet, plaatsvervanger van mevrouw Verstreken, beiden onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, d.d. 14 augustus 1998; b. een opsomming van de feiten die aanleiding hebben gegeven tot het Internationaal aanhoudingsmandaat door mevrouw Verstreken, onderzoeksrechter van de rechtbank in eerste aanleg van Brussel, d.d. 17 oktober 2001, dossiernummer 24/98; c. een afschrift van de tekst van de toepasselijke Belgische wetsbepalingen; d. de gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de identiteit van de opgeëiste persoon. 3.4 Het hiervoren onder 3.3 sub a. vermelde stuk houdt in de wettelijke omschrijving van de feiten en de verwijzing naar de toepasselijke wetsartikelen. Het hiervoren onder 3.3 sub b. vermelde stuk houdt in de uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht, de tijd en plaats waarop de feiten zijn begaan. 3.5 Gelet op het bovenstaande is voldaan aan het bepaalde bij artikel 11, tweede lid, van het Beneluxverdrag aangaande de uitlevering en de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 27 juni 1962 (Trb. 1962, 97), verder te noemen: het Beneluxverdrag. 4. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de uitlevering. 4.1 De uitlevering is verzocht ter vervolging van de in voornoemd bevel tot aanhouding bij verstek vermelde strafbare feiten, welk verzoek, door de officier van justitie ter terechtzitting, mondeling is gewijzigd, en derhalve beperkt, in dier voege dat thans de uitlevering wordt verzocht voor 18 gevallen van "oplichting". 4.2 Uit dit bevel tot aanhouding bij verstek blijkt dat door genoemde onderzoeksrechter het bevel tot aanhouding tegen [G.] is verleend, daar hij onder meer verdacht werd van het telkens plegen van oplichting, te weten; a. -BR.20.68.105874/97- Rijkswacht Ganshoren: plaats van de feiten: 1780 Wemmel datum van de feiten: 10.09.1997 auteur: de zogenaamde [persoon D.] nadeel van 90.000 Bf. Op klacht van [slachtoffer] b. -BR.20.41.41223/97- Politie Schaarbeek: plaats van de feiten: 1000 Brussel datum van de feiten: 06.10.1997 auteur: de zogenaamde [persoon R.] nadeel: 90.000 FB Op klacht van: [slachtoffers] c. -BR.20.50.9301/97- Politie van Sint-Lambrechts-Woluwe: plaats van de feiten: 1200 Sint-Lambrechts-Woluwe datum van de feiten: 10.11.1997 auteur: de zogenaamde [persoon S.] nadeel: 110.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffers] d. -BR.20.01.39629/97- Politie van Brussel: plaats van de feiten: 1000 Brussel datum van de feiten: 02.12.1997 auteur: de zogenaamde [persoon D.] nadeel: 188.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffers] e. -BR.20.01.40340/97- Politie van Brussel: plaats van de feiten: 1140 Evere datum van de feiten: 11.12.1997 auteur: de zogenaamde [persoon R.] nadeel: 27.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffers] f. -BR.20.82.106592/97- Rijkswacht van Schaarbeek: plaats van de feiten: 1030 Schaarbeek datum van de feiten: 16.12.1997 auteur: de zogenaamde [persoon K.] nadeel: 119.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] g. -KO.20.60.105758/97- Rijkswacht van Kortrijk: plaats van de feiten: 1200 Sint-Lambrechts-Woluwe datum van de feiten: 17.12.1997 auteur: de zogenaamde [persoon R.] nadeel: 72.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] h. -BR.20.18.4316/97- Politie van Etterbeek: plaats van de feiten: 1200 Sint-Lambrechts-Woluwe datum van de feiten: 18.12.1997 auteur: de zogenaamde [persoon K.] nadeel: 120.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffers] i. -BR.20.68.100110/97- Rijkswacht van Ganshoren: plaats van de feiten: 1000 Brussel datum van de feiten: 29.12.1997 auteur: de zogenaamde [persoon K.] nadeel: 78.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] j. -DE.20.64.100096/98- Rijkswacht van Ninove: plaats van de feiten: 1080 Sint-Jans-Molenbeek datum van de feiten: 14.01.1998 auteur: de zogenaamde [persoon K.] nadeel: 200.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] k. -BR.20.12.3198/98- Politie Anderlecht: plaats van de feiten: 1070 Anderlecht datum van de feiten: 05.02.1998 auteur: de zogenaamde [persoon K.] nadeel: 150.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] l. -BR.20.87.100546/98- Rijkswacht Vilvoorde: plaats van de feiten: 1130 Brussel-Haren datum van de feiten: 04.03.1998 auteur: de zogenaamde [persoon T.] nadeel : 293.365 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] m. -BR.20.87.100546/98- Rijkswacht Vilvoorde: plaats van de feiten: 1930 Zaventem-Melsbroek datum: 16.03.1998 auteur: de zogenaamde [persoon T.] nadeel : 264.500 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] n. -BR.20.63.101116/98- Rijkswacht Oudergem: plaats van de feiten: 1800 Vilvoorde datum: 24.03.1998 auteur: de zogenaamde [persoon A.] nadeel: 229.986 Bf. (draagbare computer) Op klacht van: [slachtoffer] o. -BR.21.58.7242/98- Politie Zemst: plaats van de feiten: 1020 Brussel-Laken datum van de feiten: 28.03.1998 auteur: de zogenaamde [persoon R.] nadeel : 120.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffers] p. -BR.20.23.000706/98- Politie Halle: plaats van de feiten: 1500 Halle datum van de feiten: 03.04.1998 auteur: identiteit niet medegedeeld nadeel : 200.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] q. -BR.20.93.121095/98- Rijkswacht Zaventem: plaats van de feiten: 1000 Brussel datum van de feiten: 12.05.1998 auteur: de zogenaamde [persoon B.] nadeel : 350.000 Bf. Op klacht van: [adres] r. -NI.20.22.100924/98- Rijkswacht Genappe: plaats van de feiten: 1930 Zaventem datum van de feiten: 31.05.1998 auteur: de zogenaamde [persoon J.] nadeel : 20.000 Bf. Op klacht van: [slachtoffer] " 4.3 Naar Belgisch recht zijn genoemde feiten strafbaar gesteld krachtens artikel 496 van het Wetboek van Strafrecht. Voor genoemde feit kan naar Belgisch recht een vrijheidsstraf van maximaal drie jaar worden opgelegd. Naar Nederlands recht is dezelfde inbreuk op de Neder-landse rechtsorde strafbaar gesteld bij artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Voor deze inbreuk op de Nederlandse rechtsorde kan een vrijheidsstraf worden opgelegd met een maximum van drie jaren. 4.4 Gelet op het vorenstaande is voldaan aan het bepaalde bij artikel 2, eerste lid, van het Benelux-verdrag. 5. De toepasselijke wets- en Verdragsbepalingen. Op de onderhavige uitlevering zijn van toepassing de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 9, 11 en 12 van het eerdergenoemde Beneluxverdrag, de hiervoren aangehaalde wetsartikelen, alsmede de artikelen 20 en 23 van de Uitleveringswet, alsmede de artikelen 62 en 63 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. 6. Slotsom. Aangezien de rechtbank ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die in de weg zouden staan aan de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering, dient te worden beslist als volgt: 7. BESLISSING: De rechtbank: Verklaart toelaatbaar de uitlevering van [G.], voornoemd, alias [opgeëiste persoon], aan het Koninkrijk België, -ter vervolging ter zake van de 18 feiten hiervoor onder 4.2 omschreven. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J. Frénay, voorzitter, mrs. R.H.J. Otto en E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Ross, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2002.