Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE2625

Datum uitspraak2001-10-04
Datum gepubliceerd2002-05-15
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 01/1562,1563, 1564, 1565, 1640, 1641, 1642, 1643 VV
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE UTRECHT sector bestuursrecht nrs. SBR 01/1562 VV, SBR 01/156[2[2], SBR 01/1564 VV, SBR 01/1565 VV SBR 01/1640 VV, SBR 01/1641 VV, SBR 01/1642 VV, SBR 01/164[2] VV Uitspraak van de president van de rechtbank te Utrecht op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de geschillen tussen: [2 verzoekers] en Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder. __________________________________________________________________________________ 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE 1.1 Bij besluiten van verweerder van 4 juli 2001 heeft verweerder vergunning verleend voor: -het bouwen van een gerechtsgebouw aan de Damstraat e.o. te Haarlem; -het verbouwen en uitbreiden van het concertgebouw aan het Klokhuisplein te Haarlem; -het slopen van diverse delen en opstallen aan het Klokhuisplein, de Damstraat en de Wijde en Nauwe Appelaarsteeg te Haarlem; -het (intern) slopen van wanden, vloeren, trappen, etc. alsmede het slopen van een gedeelte van de gevels van enkele panden aan het Klokhuisplein. 1.2 Tegen die besluiten hebben verzoekers bij brieven van 8 augustus 2001 en 11 augustus 2001 bezwaarschriften ingediend bij verweerder. 1.[2] Op 9 augustus 2001 en 14 augustus 2001 zijn de verzoeken om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bij de president van de rechtbank. 1.4 De verzoeken zijn op 27 september 2001 ter zitting behandeld, waarbij verzoeker 1 in persoon is verschenen en verzoeker 3 is vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Namens verweerder is verschenen [door een]r, ambtenaar bij de gemeente Haarlem. Tevens zijn verschenen: namens ING Vastgoedontwikkeling BV, mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam en [door een] projectleider bij de gemeente Haarlem. 2. OVERWEGINGEN 2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure. 2.3 Ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar en beroep instellen. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Gelet op de plaats van de woning van verzoeker 1 - vlakbij de gronden waarop de bouw- en sloopplannen betrekking hebben - wordt aangenomen dat hij als belanghebbende als hiervoor bedoeld is aan te merken. Verder wordt ervan uitgegaan dat verzoekster 2 eveneens als direct belanghebbende moet worden aangemerkt op grond van haar (statutaire) doelstelling, waarbij de feitelijke activiteiten van deze stichting voldoende aanleiding geven om aan te nemen dat deze brede doelstelling ook daadwerkelijk wordt nagestreefd door verzoekster 2. 2.4 De bouwvergunningen voor het gerechtsgebouw en de verbouwing van het concertgebouw zijn verleend aan respectievelijk ING Vastgoedontwikkeling BV en aan verweerder zelf ingevolge artikel 50, vierde lid, juncto artikel 46 van de Woningwet. De bouw van een nieuw gerechtsgebouw en de verbouwing van het concertgebouw maken onderdeel uit van beoogde wijzigingen in de binnenstad van Haarlem. De bouwplannen zijn (volgens verweerder) in overeenstemming met de bepalingen van het nieuwe bestemmingsplan "de Appelaar 2000" waarover thans nog een procedure aanhangig is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De schoonheidscommissie van de gemeente Haarlem heeft op 24 oktober 2000 (gerechtsgebouw) en 13 februari 2001 (concertgebouw) aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de voorliggende bouwplannen. Op 20 maart 2001 (gerechtsgebouw) en 3 juli 2001 (concertgebouw) heeft Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland, na de Rijksdienst voor de Monumentenzorg te hebben gehoord, verklaringen van geen bezwaar als bedoeld in artikel 51, derde lid, van de Woningwet afgegeven met betrekking tot de bouwplannen. Bij de vergunningverlening heeft verweerder overwogen dat de bouwplannen zijn geprojecteerd op gronden waarvoor nog geen bestemmingsplan geldt en dat daarvoor de stedenbouwkundige bepalingen van de Haarlemse Bouwverordening (HBV) van toepassing zijn. Om de vergunning voor het gerechtsgebouw te verlenen heeft verweerder verschillende vrijstellingen van de bepalingen van de HBV verleend. Om de vergunning voor het renoveren en uitbreiden van het Concertgebouw te verlenen heeft verweerder vrijstelling verleend van verschillende bepalingen uit de HBV en van een bepaling uit het Bouwbesluit. Het toestaan van op sommige punten forse overschrijdingen van de voorschreven maten wordt door verweerder gemotiveerd door te wijzen op de vergelijkbare hoogte van voorheen aanwezige bebouwing en de specifieke situatie, namelijk de bouw rond stegen in een fijnmazige binnenstadsstructuur. Voorts wordt gewezen op de positieve adviezen die door de verschillende commissies zijn uitgebracht. 2.5 Door verzoekers is met betrekking tot de bouw van het gerechtsgebouw het volgende aangevoerd: -In het onderhavige geval is ten onrechte de door verweerder gekozen procedure van de Woningwet gevolgd. Mede gelet op de jurisprudentie en het vergevorderde stadium waarin de procedure rond het bestemmingsplan de Appelaar 2000 zich bevindt, achten verzoekers dit geen passend instrument voor de betreffende situatie. -Het bouwplan geeft onvoldoende inzicht in de te bouwen volumes; er ontbreekt onder andere een goede weergave van een essentiële gevelwand. -Er wordt afbreuk gedaan aan monumenten; bijvoorbeeld de gevel in de Nauwe Appelaarsteeg is veel te hoog. -Er bestaan bezwaren tegen de toekomstige aanblik. -De gevel van het geplande gebouw aan Damstraat is te monotoon over een te grote lengte; er wordt afbreuk gedaan aan het straatbeeld. -er is ten onrechte geen Veiligheids Effect Rapportage (VER) gemaakt; de rechtbank is risico-object waarbij dit wel nodig zou zijn. Met betrekking tot de bouwvergunning concertgebouw is het volgende aangevoerd: -Het geplande gebouw is veel te hoog; er is sprake van strijd met het bestemmingsplan. -er zijn bezwaren tegen de geplande verplaatsing van de ingang van het concertgebouw; volgens het bouwplan komt de ingang niet meer aan de Markt te liggen. -De wijze waarop het monumentenpand Klokhuisplein 1 is geïntegreerd in het concertgebouw is onaanvaardbaar; deze aansluiting is ook niet beoordeeld door de verschillende commissies. -De goothoogte van het nabijgelegen Hofje van Bakenes is anders (lager) dan op tekeningen is aangegeven. -verweerder (en andere betrokken instanties) hebben getoetst op basis van onvolledige en ten dele onjuiste informatie. 2.6 Door verweerder is met betrekking tot het gerechtsgebouw ter zitting onder meer gesteld dat alle gevels en van belang zijnde doorsneden zijn uitgetekend en dat deze onderdeel uitmaken van de aanvraag. De volgens verzoekers missende tekeningen zijn volgens verweerder niet van belang, omdat achter de gevels van het Klokhuisplein de nieuwbouw niet of nauwelijks waarneembaar is. Voorts is verweerder uit nameting (met laserapparatuur) gebleken dat de tekeningen correct zijn. Verder heeft verweerder er nog op gewezen dat als voorwaarde bij de vergunningverlening is opgenomen dat details, bijvoorbeeld de precieze aansluiting van verschillende bouwonderdelen, nog moeten worden overgelegd. Met betrekking tot het concertgebouw heeft verweerder (ter zitting) aangevoerd dat ten onrechte wordt gesteld dat de hoogte van het geplande gebouw zich niet verdraagt met de bepalingen van het (toekomstige) bestemmingsplan, nu daarin staat dat de hoogte van het gebouw maximaal 16 meter boven het maaiveld is. Wat betreft de verplaatsing van de ingang van het concertgebouw heeft verweerder opgemerkt dat de ingang zich vroeger ook al op de beoogde plaats bevond. In die zin wordt de ingang in de historische situatie teruggebracht. Wat de betreft de goothoogte van het hofje van Bakenes heeft verweerder aangegeven dat die inderdaad niet juist is weergegeven op de tekening. Daarbij heeft verweerder echter gesteld dat de regenten van het hofje de bouwplannen kennen en daarmee akkoord zijn en dat de gegevens van het concertgebouw zelf op zich juist zijn ingetekend. Het volgens verweerder ondergeschikte onjuiste punt kan naar mening van verweerder in de heroverweging worden gecorrigeerd. 2.7 Namens de vergunninghouder is ter zitting onder meer gewezen op de contractuele verplichtingen van vergunninghouder waardoor deze gehouden is tot tijdige oplevering, zodat vertraging tot schade zou leiden. Vergunninghouder is van mening dat het belang bij voortzetting van de bouwplannen - mede gelet op de functie van daarvan - moet prevaleren boven dat van verzoekers. Gesteld wordt verder dat met het bouwplan een alleszins aanvaardbare oplossing is gekozen, waarbij wordt gewezen op de verschillende positieve adviezen die ter zake zijn uitgebracht. 2.8 Ingevolge artikel 44 van de Woningwet, voor zover hier van belang, mag alleen en moet de bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12 eerste lid, van de Woningwet (eisen van welstand) of in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet beslissen Burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen. In artikel 50, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat In afwijking van artikel 46, eerste lid, burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aanhouden indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd. In het vierde artikellid van artikel 50 van de Woningwet is bepaald dat in afwijking van het eerste lid burgemeester en wethouders de bouwvergunning kunnen verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Burgemeester en wethouders beslissen dan omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46. 2.9 Voor de gronden waarop de bouwplannen zien is thans geen bestemmingsplan van toepassing, doch is wel in procedure gebracht het nieuwe bestemmingsplan "de Appelaar 2000", waarin de in de bouwplannen neergelegde bouwwerken is voorzien. Geoordeeld wordt dat niet is gebleken dat het bouwplan niet zou passen binnen het nieuwe bestemmingsplan "de Appelaar 2000". Op grond van artikel 8 van de voorschriften bij dat plan bedraagt op de gronden met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" de hoogte van de bouwwerken ten hoogste de op de kaart aangegeven maat. Op die kaart in onder meer de door verweerder genoemde hoogte van het concertgebouw van 16 meter aangegeven. 2.10 Voorts is in het kader van deze voorlopige voorzieningsprocedure niet gebleken van een aanleiding om de door verweerder verleende vrijstellingen van de HBV, die met name zien op de hoogte van de geplande gebouwen, onjuist of onredelijk te achten. 2.11 Ten aanzien van de stelling van verzoekers dat het bouwplan onvoldoende recht doet aan zijn (historische) omgeving wordt overwogen dat verzoekers aan die stelling geen advies van een deskundige ten grondslag hebben gelegd. Tegenover de positieve oordelen van de schoonheidscommissie en - in het kader van de verklaring van geen bezwaar, van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg - zijn met name de bij verzoekers levende opvattingen geplaatst. Aan deze - subjectieve - opvattingen kan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. 2.12 Wat betreft het door verzoekers gestelde met betrekking tot de tekeningen heeft verweerder naar het oordeel van de president voldoende aannemelijk gemaakt dat daaraan niet zodanige mankementen kleven dat hierdoor de besluitvorming niet op de juiste wijze plaats heeft kunnen vinden. Met verweerder wordt geoordeeld dat onderschikte elementen nog nader kunnen worden ingevuld en dat zonodig bij de beslissing op de bezwaren van verzoekers fouten van ondergeschikte aard kunnen worden hersteld. 2.13 Uit het vorenstaande volgt dat niet gebleken is van gronden waardoor verweerder bij zijn beslissing op bezwaar de betreffende bouwvergunningen alsnog zou moeten weigeren. 2.14 Hetgeen verzoekster 2 voorts nog heeft aangevoerd ten aanzien van de veiligheidsaspecten kan niet leiden tot een andere beslissing. Overwogen wordt dat geen strijd is gebleken met de bepalingen van het Bouwbesluit. Verder heeft verweerder met betrekking tot de genoemde VER-rapportage onweersproken gesteld dat dit een nog niet toegepast instrument betreft. 2.15 Nu voorts genoegzaam aannemelijk is geworden dat grote belangen zijn gemoeid met het (tijdig) realiseren van de betreffende bouwplannen, kan de belangenafweging in de gegeven omstandigheden niet leiden tot het treffen van een voorziening. 2.16 Met betrekking tot de twee sloopvergunningen is (ter zitting) gebleken dat deze reeds grotendeels zijn geëffectueerd. De bezwaren van verzoekers zien overigens met name op de bouwvergunningen en niet zozeer op de (juistheid van de) sloopvergunningen. Mede gelet op hetgeen is overwogen met betrekking tot de bouwvergunningen wordt dan ook geen aanleiding gezien om ten aanzien van deze besluiten een voorlopige voorziening te treffen. 2.17 Nu ook overigens geen aanleiding is gebleken voor het treffen van een voorlopige voorziening, dienen de verzoeken te worden afgewezen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoekers zijn derhalve ook geen termen aanwezig. 2.18 Beslist wordt dan ook als volgt. 3. BESLISSING De president: wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af. Aldus vastgesteld door mr. T. Dompeling, fungerend president, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2001. De griffier: De president: E.M. Tol T. Dompeling