Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3807

Datum uitspraak2002-05-03
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/30475 VRONTN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / strafrechtelijk voortraject. De vreemdeling is vanuit het strafrecht heengezonden en vervolgens op grond van artikel 50 Vw 2000 overgedragen aan de vreemdelingendienst. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de tijdstippen genoemd in het proces-verbaal van overgave op elkaar aansluiten. Dat in het proces-verbaal van toepassing een tijdstip staat vermeld, kan volgens verweerder niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank overweegt dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de tijdstippen genoemd in de processen-verbaal zien op dezelfde momenten. Wat hier evenwel van zij; dit kan niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling van eiser rechtvaardigen. In de Vw 2000 is niet bepaald dat een vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, niet in bewaring mag worden gesteld voordat de IND daartoe toestemming heeft verleend. Zo al sprake zou zijn van een gebrek is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder bij de inbewaringstelling van eiser prevaleert boven het individuele belang van eiser. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nr.: AWB 02/30475 VRONTN UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1972, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser, verblijvende in het politiebureau te Haarlem, gemachtigde: mr. H.C. Ingen Housz, advocaat te Zaandam, tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. F. Boone, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Verweerder heeft op 20 april 2002 aan eiser, die in afwachting is van een beslissing zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g of h Vw, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder b, Vw opgelegd. Eiser heeft hiertegen op 22 april 2002 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 1 mei 2002. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. J.C.E. Hoftijzer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. 2. OVERWEGINGEN Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Blijkens het proces-verbaal van overgave is eiser op 20 april 2002 om 17.31 uur op grond van de vreemdelingenwet overgedragen aan de vreemdelingendienst na om 17.30 uur te zijn heengezonden vanuit het strafrecht. Eerstgenoemd tijdstip komt niet overeen met het tijdstip genoemd in het proces-verbaal van toepassing van artikel 50 tweede of derde lid, Vw. Hieruit blijkt dat eiser op 20 april 2002 om 18.00 uur is opgehouden. Eiser is derhalve gedurende 29 minuten zonder rechtsgrond van zijn vrijheid beroofd geweest zodat de hierop volgende inbewaringstelling onrechtmatig is. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) toestemming had moeten geven om de bewaring van eiser voort te laten duren. Eiser heeft immers een asielaanvraag ingediend. Uit het dossier is niet gebleken van een dergelijke toestemming. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de tijdstippen genoemd in het proces-verbaal van overgave (17.30 uur en 17.31 uur) op elkaar aansluiten. Aangenomen moet worden dat deze tijdstippen kloppen. Dat in het andere proces-verbaal een tijdstip van 18.00 uur wordt genoemd, kan niet leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Voorts heeft verweerder naar voren gebracht dat de vreemdelingendienst de IND altijd in kennis stelt van een ingediende asielaanvraag voorafgaand aan de inbewaringstelling. Dat de toestemming zich niet in het dossier bevindt, betekent niet dat dit niet gebeurd is. In ieder geval leidt dit niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. De rechtbank overweegt met betrekking tot de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring als volgt. Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van overgave van 20 april 2002 (dossierstuk 1) is eiser op die dag om 17.30 uur vanuit het strafrecht heengezonden. Vervolgens is eiser om 17.31 uur op grond van het gestelde in artikel 50 van de Vw overgedragen aan de vreemdelingendienst van de politieregio Kennemerland te Schiphol. In het dossier bevindt zich voorts een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, Vw (dossierstuk 8). Eiser is blijkens dit proces-verbaal op 20 april 2002 te 18.00 uur na aanhouding in het kader van het strafrecht op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw overgebracht naar de doorlaatpost van de luchthaven Schiphol en daar opgehouden. Niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de tijstippen genoemd in deze processen-verbaal zien op dezelfde momenten. Wat hier evenwel van zij, voorzover een en ander zou leiden tot het ontbreken van een titel voor de vrijheidsontneming van eiser, is de rechtbank van oordeel dat zulks niet kan leiden tot onrechtmatigheid van de bewaring. Onder verwijzing van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) d.d. 20 juli 2001 (gepubliceerd in JV 2001/236) is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk gebrek dat kleeft aan een vrijheidsontneming via welke de vreemdeling in de macht van de tot inbewaringstelling bevoegde autoriteiten is gebracht de daarop aansluitende bewaring onrechtmatig maakt, indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval geen sprake. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling van eiser rechtvaardigen. Eiser wordt verdacht van het plegen van een misdrijf, te weten het gebruik maken van een vals dan wel vervalst reisdocument. Voorts heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats. Nu hiernaast het eventuele ontbreken van een titel voor de vrijheidsontneming van eiser een periode betreft van een half uur, is de rechtbank van oordeel dat de belangen, gediend met de aangevochten bewaring zwaarder dienen te wegen dan de belangen om eiser in vrijheid te stellen op grond van het geconstateerde gebrek. Ten aanzien van eisers grief dat toestemming ontbreekt van de IND voorafgaande aan de inbewaringstelling van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De Vw bepaalt niet dat een vreemdeling, die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend, niet in bewaring mag worden gesteld, voordat de IND daartoe toestemming heeft verleend. Zo al sprake zou zijn van een gebrek is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerder bij de inbewaringstelling van eiser prevaleert boven het individuele belang van eiser. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vals dan wel vervalst reisdocument en daarmee verdacht wordt van het plegen van een misdrijf. Ook overigens is niet gebleken dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing noch tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser in strijd zijn met de Vw. Evenmin is gebleken dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 3. BESLISSING De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Gorter, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Balkema, als griffier. afschrift verzonden op: 3 mei 2002 RECHTSMIDDEL Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.