Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE3841

Datum uitspraak2002-05-30
Datum gepubliceerd2002-06-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers03/008200-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Parketnummer: 03/008200-01 Datum uitspraak: 30 mei 2002 RECHTBANK MAASTRICHT VONNIS op tegenspraak gewezen door de meervoudige kamer voor strafzaken in de zaak tegen [naam verdachte], geboren te [geboortedatum/plaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - Gevangenis De Geerhorst te Sittard. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2002 en 17 mei 2002. De tenlastelegging Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat 1. hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2001 tot en met 13 juli 2001 in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van de/het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijven/misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, twee, althans één of meer personen, genaamd [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], in elk geval twee of één pers(o)on(en) die onder die namen in dit onderzoek zijn/is bekend geworden, althans zijn/is aangeduid, aan te werven en/of mede te nemen met het oogmerk die pers(o)on(en) (vanuit de Oekraïne, althans vanuit de Bondsrepubliek Duitsland) in een ander land, te weten Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, met voormeld oogmerk tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, contacten heeft gelegd met een persoon of personen in de Oekraïne en/of heeft geregeld, althans heeft bewerkstelligd, dat die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2], althans die perso(o)n(en), vanuit de Oekraïne naar Nederland zouden komen met het oog op in Nederland te verrichten werkzaamheden tegen betaling en/of die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2], althans die perso(o)n(en) heeft opgehaald in Berlijn, althans in de Bondsrepubliek Duitsland, in elk geval in een buitenland, en/of heeft medegenomen naar Maastricht, althans naar Nederland en/of aldaar de paspoorten, althans identiteitspapieren van die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2], althans van die perso(o)n(en) heeft ingenomen en/of kenbaar heeft gemaakt dat die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2], althans die perso(o)n(en) (inderdaad) in de prostitutie zouden moeten gaan werken (en/of naderhand nog (van) alles in het werk heeft gesteld om die perso(o)n(en) terug te halen vanuit Düsseldorf, althans vanuit de Bondsrepubliek Duitsland, nadat ze uit Maastricht, althans uit Nederland, waren/was vertrokken), terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid; 2. hij op of omstreeks 12 juli 2001 in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [betrokkene 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden met het oogmerk anderen, althans een ander, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], althans twee/één perso(o)n(en), die in dit onderzoek onder die naam zijn/is bekend geworden, althans zijn/is aangeduid, te dwingen iets te doen, namelijk te dwingen om vanuit Düsseldorf, althans vanuit de Bondsrepubliek Duitsland terug te keren naar Maastricht, althans naar Nederland, teneinde werkzaamheden in de prostitutie te gaan verrichten, door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, met dat opzet die [betrokkene 3] vanuit Düsseldorf, althans vanuit Duitsland naar Heerlen, althans naar Nederland te laten komen en/of vanaf het station in Heerlen te brengen, althans te (laten) vervoeren naar een plek waar die [betrokkene 3] een zak of een lap stof over het hoofd is getrokken en/of is geslagen en/of gestompt en/of van waaruit die [betrokkene 3] in een auto moest plaatsnemen en/of van waaruit die [betrokkene 3] in die auto is weggevoerd, terwijl hem tijdens de rit door Nederland en/of naar België werd verhinderd de (rijdende) auto te verlaten; 3. hij op of omstreeks 12 juli 2001 in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België [betrokkene 3] heeft bedreigd met verkrachting, door opzettelijk dreigend die [betrokkene 3] te zeggen dat hij hem in zijn kont zou neuken en/of door opzettelijk in tegenwoordigheid van die [betrokkene 3] en hoorbaar voor die [betrokkene 3] tegen iemand anders te zeggen dat hij, verdachte, die [betrokkene 3] in zijn kont zou neuken; 4. hij op of omstreeks 12 juli 2001 in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [betrokkene 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [betrokkene 3], hebbende verdachte zijn penis in de anus van die [betrokkene 3] gestoken/geduwd/gebracht en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [betrokkene 3] ontvoerd had en/of geslagen en/of gestompt had en/of in een auto had weggevoerd vanuit Heerlen, terwijl die [betrokkene 3] werd verhinderd om de (rijdende) auto te verlaten en/of (aldus) voor die [betrokkene 3] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan, althans een situatie waarin die [betrokkene 3] geen weerstand kon of vermocht te bieden aan de handelingen van hem, verdachte, en in elk geval die binnendringing niet kon of wist tegen te houden, althans niet heeft weten te verhinderen; 5. hij op of omstreeks 12 juli 2001 in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene 3]), heeft geslagen en/of heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; 6. hij op of omstreeks 12 juli 2001 in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een herenring en/of een horloge ([merk horloge]) en/of een fotocamera ([merk fotocamera]) en/of een paspoort en/of andere documenten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [betrokkene 3] heeft geslagen en/of gestompt; Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat: hij op of omstreeks 12 juli 2001 in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [betrokkene 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een herenring en/of een horloge ([merk horloge]) en/of een fotocamera ([merk fotocamera]) en/of een paspoort en/of andere documenten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die [betrokkene 3] heeft geslagen en/of gestompt. De geldigheid van de dagvaarding feit 1: De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde -zakelijk weergegeven- geconcludeerd tot partiële nietigverklaring van de dagvaarding. Volgens de raadsman voldoet de dagvaarding ten aanzien van de zinsnede "(van) alles ….. terug te halen" niet aan de bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen, nu niet gespecificeerd is welke handelingen daarmede zijn bedoeld. Mitsdien is het voor verdachte niet mogelijk zich tegen de hem gemaakte verwijten adequaat te verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde, bezien in samenhang met de inhoud van het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is en daarmede voldoet de dagvaarding aan de bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De rechtbank verwerpt dit verweer. feiten 3 en 5: De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 en onder 5 ten laste gelegde geconcludeerd tot nietigverklaring van de dagvaarding. Volgens de raadsman is het voor verdachte niet duidelijk tegen welke bedreiging met verkrachting van [betrokkene 3] en tegen welke mishandeling van [betrokkene 3] hij zich moet verdedigen. [betrokkene 3] heeft immers verklaard dat er verschillende momenten zijn geweest, waarop verdachte hem met verkrachting heeft gedreigd en hem heeft mishandeld. Volgens de raadsman kan aan de hand van de tekst van de tenlastelegging niet worden vastgesteld op welke bedreiging en op welke mishandeling de officier van justitie doelt, zodat de dagvaarding onvoldoende onderscheidend vermogen heeft en mitsdien niet voldoet aan de eisen die artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering aan een dagvaarding stelt. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat ten aanzien van feit 3 de tenlastelegging in samenhang met het onderliggende dossier onvoldoende duidelijk maakt op welke bedreiging wordt gedoeld, zodat de verdachte daarin niet kan lezen ten aanzien van welk feit hij zich dient te verdedigen. Hierop gelet voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal dan ook de nietigheid van de dagvaarding uitspreken ten aanzien van feit 3. Ten aanzien van feit 5 is de rechtbank daarentegen van oordeel dat, gelet op de nadere precisering door de officier van justitie ter terechtzitting (inhoudende dat in het onderhavige uitsluitend wordt gedoeld op de mishandeling te Hoensbroek), de dagvaarding, bezien in samenhang met het onderliggende dossier, voldoende duidelijk is en voldoet aan de bij artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer ten aanzien van feit 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging in verband met de verdenking van in België gepleegde feiten feiten 2, 4, 5 en 6: De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 ten verwere betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging, voor zover dat feit blijkens de tenlastelegging mede, dan wel alleen, in België is gepleegd. Volgens de raadsman heeft de rechtbank terzake geen rechtsmacht, nu verdachte geen Nederlander is en de Nederlandse Strafwet in het onderhavige geval niet buiten de landsgrenzen op verdachte, als niet-Nederlander, van toepassing is. De rechtbank begrijpt dat de raadsman hetzelfde verweer bedoelt te voeren ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6. De rechtbank stelt voorop dat zij haar rechtsmacht dient te baseren op artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht, nu verdachte niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt en geen feiten zijn ten laste gelegd als bedoeld in artikel 4 van het Wetboek van Strafrecht. Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op eenieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Echter: indien naast in ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar het strafbare feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft in de onderhavige dagvaarding bij het ten laste leggen van de feiten 2, 4, 5 en 6 telkens gesteld dat die feiten gepleegd zijn "in Nederland en/of in België". Deze formulering laat ruimte voor een bewezenverklaring inhoudende dat het feit "in Nederland" is gepleegd, alsook "in Nederland en België" en alleen "in België". Gelet op hetgeen werd overwogen in verband met haar rechtsmacht is de rechtbank van oordeel de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging voor zover de feiten een aanvang hebben genomen in Nederland en (eventueel) zijn voortgezet in België. De officier van justitie dient evenwel niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vervolging voor zover de tenlastelegging van de feiten de mogelijkheid open laat dat bewezen wordt verklaard dat zij alleen in België zijn gepleegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging in verband met de dubbele vervolging feiten 2 en 5 De raadsman heeft ten verwere aangevoerd dat -voor zover nog van belang- de officier van justitie niet ontvankelijk is in zijn vervolging met betrekking tot de feiten 2 en 5, nu deze feiten tevens zijn begrepen in feit 1 en zij met name kunnen worden gebracht onder de ten laste gelegde zinsnede "(van) alles in het werk heeft gesteld…", hetgeen in strijd is met het verbod van dubbele vervolging. Naar het oordeel van de rechtbank behoeft dit verweer geen bespreking, nu verdachte van feit 1 zal worden vrijgesproken. De vrijspraak De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1, onder 4 en onder 5 is ten laste gelegd, beide laatstgenoemde feiten voor zover de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Met betrekking tot feit 1 is de rechtbank van oordeel dat niet sprake is van een strafbare poging, maar van het voltooide delict zoals bedoeld in artikel 250a lid 1 onder 2e Wetboek van Strafrecht, gepleegd door twee of meer verenigde personen. Immers, door het daadwerkelijk naar Nederland halen vanuit de Oekraïne van vrouwen, met het in de tenlastelegging omschreven oogmerk, is voornoemd strafbaar feit voltooid. Daadwerkelijke verwezenlijking van dat oogmerk, in die zin dat de vrouwen in aanraking komen met de prostitutie, is daarvoor niet vereist. Bewijsverweer ten aanzien van feit 2: De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 geconcludeerd tot vrijspraak, daar -gelet op de relevante verklaringen van [betrokkene 3] en de taps- het oogmerk van de gijzeling niet, zoals de wet dat eist, was gericht op het bewegen van "derden" (in casu het dwingen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om naar Nederland terug te keren teneinde werkzaamheden in de prostitutie te verrichten). Volgens de raadsman leiden voornoemde verklaringen van [betrokkene 3] en taps veeleer tot de conclusie dat men de verblijfplaats van meergenoemde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] wenste te achterhalen, zodat verdachte(n) zelf stappen konden ondernemen om ze terug te halen. De rechtbank is van oordeel dat het verweer, op de daarvoor aangevoerde gronden, terecht wordt voorgedragen, zodat de gijzeling als ten laste gelegd onder 2 niet kan worden bewezenverklaard. Nu evenwel het delict "opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving" alle bestanddelen bevat van het delict "gijzeling" waarop ook door de officier van justitie ter terechtzitting is gewezen, komt de rechtbank tot na te melden bewezenverklaring. De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en onder 6 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat 2. hij op 12 juli 2001 in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [betrokkene 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met zijn mededaders, met dat opzet die [betrokkene 3] vanuit Düsseldorf naar Heerlen te laten komen en vanaf het station in Heerlen te laten vervoeren naar een plek van waaruit die [betrokkene 3] in een auto moest plaatsnemen en van waaruit die [betrokkene 3] in die auto is weggevoerd, terwijl hem tijdens de rit door Nederland en naar België werd verhinderd de auto te verlaten; 6. primair hij op 12 juli 2001 in het arrondissement Maastricht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een herenring en een horloge ([merk horloge]) toebehorende aan [betrokkene 3]. De partiële vrijspraak De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 en onder 6 primair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank merkt ten aanzien van het hiervoor onder 6 primair bewezenverklaarde op dat, voor zover het ten laste gelegde geweld heeft plaatsgevonden, niet is komen vast te staan dat dat geweld in enig causaal verband heeft gestaan tot de bewezenverklaarde diefstal. De bewijsmiddelen De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte de hierboven omschreven feiten heeft begaan, op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De kwalificatie Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt: feit 2: medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 282, eerste lid, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1° van het Wetboek van Strafrecht; feit 6 primair: diefstal, voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar. De redengeving van de op te leggen straffen Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede het belang van een juiste normhandhaving; - de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht; - de omstandigheid dat op basis van de inhoud van het dossier geconcludeerd kan worden dat verdachte en zijn mededaders geen middel hebben geschuwd om het beoogde doel te bereiken; - de omstandigheid dat de rechtbank op grond van de inhoud van het dossier tot de overtuiging is gekomen dat [betrokkene 3] op enig moment gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving is mishandeld door verdachte en zijn mededaders, zij het dat niet is komen vast te staan waar en wanneer zulks daadwerkelijk is geschied. Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een schriftelijke offerte van [naam] ter attentie van [naam], is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het een voorwerp betreft: - dat aan de verdachte toebehoort; - met behulp waarvan het onder 2 bewezen verklaarde is begaan. De op te leggen straf is -behalve op voormelde artikelen- gegrond op de artikelen 10, 27, 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSINGEN: De rechtbank - verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft het ten laste gelegde onder 3; - verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging ten aanzien van het bij dagvaarding onder 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde, voor zover de tenlastelegging inhoudt dat de feiten alleen in België zouden zijn gepleegd; - verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, onder 4 en onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 en onder 6 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan; - verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 en onder 6 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij; - verklaart dat het bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en dat verdachte strafbaar is; - veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWINTIG MAANDEN; - beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan veroordeelde opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; - verklaart verbeurd het inbeslaggenomene, te weten een schriftelijke offerte van [naam] ter attentie van [naam]; - gelast de teruggave aan [betrokkene 3] van het inbeslaggenomene, te weten -een horloge, kleur: goud, merk: [merk horloge]; -een herenring, kleur: goud; -een fototoestel, merk: [merk fotocamera] F 10 31516773; - gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslaggenomene buitenlandse geld, te weten 14 vervalste bankbiljetten van DM 100,-. Dit vonnis is aldus gewezen door mr. A.J. Hazen, voorzitter, mr. W.J.J. Beurskens en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.I.B.M. Buljevic, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 mei 2002.