Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE4766

Datum uitspraak2002-06-27
Datum gepubliceerd2002-07-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers21-001501-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

GERECHTSHOF TE ARNHEM pkn: 21-001501-02 Het gerechtshof te Arnhem heeft te beslissen op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof van 27 juni 2002 tot het geven van een bevel tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats], [adres]. Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal in raadkamer van heden. De advocaat-generaal heeft gepersisteerd bij voormelde vordering tot verlenging van de gevangenhouding. Door de rechtbank te Groningen is de gevangenhouding van verdachte bevolen bij beschikking van 27 oktober 1999. Verdachte is op 27 juli 2000 door die rechtbank veroordeeld terzake van: "Medeplegen van doodslag", tot een gevangenisstraf voor de tijd van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Verdachte is, nadat hij op 4 augustus 2000 hoger beroep tegen dit vonnis heeft ingesteld, bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 januari 2001 vrijgesproken van bovengenoemd feit, waarbij het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is opgeheven en de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte is bevolen. De advocaat-generaal heeft op 5 februari 2001 beroep in cassatie tegen dit arrest ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 28 mei 2002 is de bestreden uitspraak vernietigd en is de zaak verwezen naar dit hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. Met betrekking tot de thans voorliggende vordering tot verlenging van de gevangenhouding overweegt het hof als volgt. De advocaat-generaal heeft ter toelichting op zijn vordering gesteld dat met de vernietiging van het arrest van het Hof Leeuwarden van 25 januari 2001 ook de daarvan deeluitmakende beslissing tot opheffing van de voorlopige hechtenis is vernietigd en het oorspronkelijke bevel tot voorlopige hechtenis van de rechtbank Groningen herleefd is zodat zich thans de situatie van artikel 75, achtste lid van het Wetboek van Strafvordering voordoet: als de Hoge Raad de zaak verwijst, blijft het bevel tot voorlopige hechtenis gedurende dertig dagen van kracht. Binnen die termijn kan de rechter naar wie de zaak verwezen is, de voorlopige hechtenis weer verlengen. Die rechter is dan de rechter in hoogste aanleg, zoals bedoeld in artikel 75 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof overweegt dat bij arrest van het hof Leeuwarden van 25 januari 2001 het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is opgeheven met bevel tot de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte. Het feit dat deze uitspraak bij arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2002 is vernietigd en deze vernietiging zich ook uitstrekt tot de daarin vervatte beslissing tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte en diens onmiddellijke invrijheidstelling brengt evenwel niet mee dat het hiervoor bedoelde oorspronkelijke bevel tot voorlopige hechtenis grondslag kan vormen voor een hernieuwde inhechtenisneming van de verdachte. Een zodanige grondslag kan alleen worden gevonden in een nieuw bevel tot voorlopige hechtenis. Het karakter van de wettelijke regeling betreffende de voorlopige hechtenis verzet zich ertegen om aan te nemen dat de vernietiging van het door het hof Leeuwarden gegeven bevel tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis ertoe zou leiden dat dit laatste bevel zou herleven. Een eventuele nieuwe detentie is pas weer mogelijk nadat dit hof, waarnaar de zaak door de Hoge Raad is verwezen, een bevel tot gevangenneming zou hebben gegeven. Derhalve dient de onderhavige vordering tot verlenging van de gevangenhouding te worden afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte noch diens raadsman voor de behandeling in raadkamer van heden behoorlijk is opgeroepen. De advocaat-generaal heeft hierover opgemerkt dat hij daartoe niet in de gelegenheid is geweest, gelet op de zeer korte tijd die gelegen was tussen de ontvangst van het strafdossier ten parkette en het heden aflopen van de naar zijn opvatting thans lopende termijn van dertig dagen als bedoeld in artikel 75, achtste lid van het Wetboek van Strafvordering. Nu het hof zoals hiervoor overwogen de vordering zal afwijzen, is het hof van oordeel dat verdachte er geen belang bij heeft om alvorens het hof beslist alsnog gehoord te worden. Het hof heeft gelet op het bepaalde in artikel 75 van het Wetboek van Strafvordering. BESLISSING B E S L I S S I N G: Het hof wijst af de vordering tot verlenging gevangenhouding. Aldus gegeven op 27 juni 2002 door mrs Van Kuijck, voorzitter, Buyne en Dee, raadsheren, in tegenwoordigheid van Nijdeken, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.