Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE5486

Datum uitspraak2002-03-15
Datum gepubliceerd2002-07-17
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/17301 VRONTN A3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / uitzetting. Op het formulier waarin de maatregel van bewaring is vastgelegd is als grond van het bestaan van het vermoeden dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan zijn uitzetting enkel vermeld dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000. Dit enkele feit is geen reden een vermoeden van onttrekking aan de uitzetting aan te nemen. Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2002, nr. 200106166/1, is de rechtbank niet bevoegd de bewaringsgronden aan te vullen en dient zij haar oordeel te baseren op de maatregel van bewaring zoals die oorspronkelijk is opgesteld. Aangezien die maatregel van bewaring een onvoldoende onderbouwing van het vermoeden van onttrekking bevat, is deze maatregel onrechtmatig opgelegd. Beroep gegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 02/17301 VRONTN A3 Datum uitspraak: 15 maart 2002 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1968 en van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 15 maart 2002. De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.H.J. Pluijmen, advocaat te Roermond. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. A.K. van de Ven. Als tolk in de Engelse taal was aanwezig drs. J.M.T. van der Steen. I. PROCESVERLOOP Op 7 maart 2002 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 8 maart 2002, op diezelfde dag ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld. II. OVERWEGINGEN De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Naar vaste jurisprudentie dient voor het opleggen van de maatregel van bewaring het vermoeden te bestaan dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan zijn uitzetting. Op het formulier waarin in deze zaak de maatregel van bewaring is vastgelegd is als grond van dit vermoeden enkel vermeldt dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank is van oordeel dat dit enkele feit geen reden is een vermoeden van onttrekking aan de uitzetting aan te nemen. Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2002, geregistreerd onder nummer 200106166/1, is de rechtbank niet bevoegd de bewaringsgronden aan te vullen en dient zij haar oordeel te baseren op de maatregel van bewaring zoals die oorspronkelijk is opgesteld. Aangezien die maatregel van bewaring een onvoldoende onderbouwing van het vermoeden van onttrekking bevat, is de maatregel van bewaring onrechtmatig opgelegd. Derhalve dient de bewaring onder gegrondverklaring van het beroep te worden opgeheven. De rechtbank acht termen aanwezig de vreemdeling voor de ondergane onrechtmatige bewaring schadevergoeding toe te kennen en ziet geen aanleiding die schadevergoeding te matigen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 15 maart 2002, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling over de periode van 7 maart 2002 tot en met 14 maart 2002 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,-- per dag, die in de politiecel is doorgebracht en van € 70,-- per dag die in het Huis van Bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 8 x € 95,-- is € 760,--. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het indienen van het beroepschrift; * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,--; * wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 15 maart 2002; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 760,--; - veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-- (te vergoeden door de Staat der Nederlanden), te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. S.J.O. de Vries als rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J. Tillie als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2002. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 760,-- (ZEGGE; ZEVENHONDERDZESTIG EURO) Aldus gedaan op 15 maart 2002 door mr. S.J.O. de Vries. Voorzover in deze uitspraak een beslissing is gegeven over het verzoek om schadevergoeding staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open. Tegen het overige deel van deze uitspraak kunnen partijen hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 18 maart 2002