Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6301

Datum uitspraak2002-01-22
Datum gepubliceerd2002-08-08
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/57237 VRONTN A3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / schadevergoeding. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de bewaring van de vreemdeling wegens het niet (tijdig) kennisgeven als bedoeld in artikel 96 Vw 2000, onrechtmatig moet worden geacht. Er is wel voldoende zicht op uitzetting en niet kan worden gesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling heeft gewerkt. De rechtbank ziet geen aanleiding in te gaan op verweerders verzoek om de schadevergoeding te matigen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de in artikel 96 Vw 2000 neergelegde (wettelijke) verplichting tot kennisgeving tot de strikte waarborgen behoort waarmee het voortduren van de vrijheidsontneming is omgeven. Artikel 96 Vw 2000 voorziet in een periodieke toetsing door de rechter of voortzetting van de bewaring nog gerechtvaardigd is. Op verweerder is daarbij expliciet de plicht gelegd, indien de vreemdeling zelf (nog) geen beroep heeft ingesteld, door een vervolgkennisgeving de voortzetting van de vrijheidsontneming ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen, hetgeen verweerder in casu heeft nagelaten. Beroep gegrond, volledige schadevergoeding toegekend.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer : AWB 01/57237 VRONTN A3 Datum uitspraak: 22 januari 2002 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1964 en van Marokkaanse nationaliteit, de vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Zitting: 15 januari 2002. De vreemdeling is niet verschenen, doch vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Mertens, advocaat te Weert. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. P. van Zijl. I. PROCESVERLOOP Op 1 juni 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij uitspraken van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 18 juni 2001 en 24 juli 2001, zijn eerdere beroepen, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 31 oktober 2001, op diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Verweerder is op 6 november 2001 overgegaan tot opheffing van de bewaring. De gemachtigde van de vreemdeling heeft per faxbericht van 8 november 2001 laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. De rechtbank heeft op diezelfde datum het vooronderzoek gesloten en bepaald dat behandeling ter zitting niet achterwege kan blijven. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsbeneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment vóór de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw2000. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat verweerder heeft nagelaten de rechtbank tijdig in kennis te stellen van het voortduren van de bewaring. De bewaring is derhalve vanaf 22 augustus 2001, zijnde de dag na de datum waarop de kennisgeving uiterlijk had moeten worden verzonden, onrechtmatig, zodat de vreemdeling vanaf die datum recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat de bewaring van de vreemdeling wegens het niet (tijdig) kennisgeven als bedoeld in artikel 96 van de Vw2000, onrechtmatig moet worden geacht. De kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, van de Vw2000 had uiterlijk op de achtentwintigste dag na 24 juli 2001, zijnde 21 augustus 2001, verzonden moeten zijn. Derhalve is de bewaring in ieder geval onrechtmatig vanaf 22 augustus 2001. Met betrekking tot de vraag of de bewaring reeds op een eerder tijdstip dan 22 augustus 2001 voor onrechtmatig moet worden gehouden overweegt de rechtbank als volgt. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdeling op 8 juni 2001 in persoon is gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten, die de aanvraag om afgifte van een laissez passer in behandeling hebben genomen. Door verweerder is regelmatig gerappelleerd. Gelet op het voorgaande bestond er naar het oordeel van de rechtbank tot en met 22 augustus 2001 voldoende zicht op uitzetting en kan niet worden gesteld dat verweerder tot die datum onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van de vreemdeling heeft gewerkt. Ingevolge het bepaalde in artikel 106 Vw2000 juncto artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering heeft een vreemdeling in geval van onrechtmatige vrijheidsbeneming in beginsel aanspraak op schadevergoeding, behoudens redenen van billijkheid die tot matiging kunnen leiden. Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 22 augustus 2001 onrechtmatig is geworden, acht de rechtbank termen aanwezig om de vreemdeling schadevergoeding toe te kennen. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 6 november 2001, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat de vreemdeling in beginsel over de periode van 22 augustus 2001 tot en met 5 november 2001 schadevergoeding toekomt. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 95,-- per dag, die in de politiecel is doorgebracht en van € 70,-- per dag die in het Huis van Bewaring is doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding in te gaan op verweerders verzoek om de schadevergoeding te matigen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de in artikel 96 van de Vw2000 neergelegde (wettelijke) verplichting tot kennisgeving tot de strikte waarborgen behoort waarmee het voortduren van de vrijheidsontneming is omgeven. Artikel 96 van de Vw2000 voorziet in een periodieke toetsing door de rechter of voortzetting van de bewaring nog gerechtvaardigd is. Op verweerder is daarbij expliciet de plicht gelegd, indien de vreemdeling zelf (nog) geen beroep heeft ingesteld, door een vervolgkennisgeving de voortzetting van de vrijheidsontneming ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen, hetgeen verweerder in casu heeft nagelaten. Het voorgaande in acht nemende, bedraagt de schadevergoeding in totaal 76 x € 70,-- is € 5.320,--. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: · 1 punt voor het indienen van een beroepschrift; · 1 punt voor het verschijnen ter zitting; · waarde per punt € 322,--; · wegingsfactor 1. Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank. Mitsdien wordt beslist als volgt. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 5.320,-- ; - veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-- (te vergoeden door de Staat der Nederlanden), te voldoen aan de griffier. Aldus gedaan door mr. A.M.E. Hodiamont-Kroon als rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.Th. Lenting als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2002. Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 5.320,-- (ZEGGE: VIJFDUIZEND DRIEHONDERDTWINTIG EURO). Aldus gedaan op 22 januari 2002 door mr. A.M.E. Hodiamont-Kroon. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden: 23 januari 2002