Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE6845

Datum uitspraak2002-06-20
Datum gepubliceerd2002-10-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers02/001077-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Parketnummer: 02/001077-02 1 Partijen. Onderzoek van de zaak. In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen: [verdachte] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen. De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman. 2 De tenlastelegging. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat 1. hij op of omstreeks 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met beide handen de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte] op of omstreeks 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met beide handen de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden en welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 16 tot en met 27 november 2001 te Tilburg, in elk geval in Nederland, door (een) gift(en)/belofte(n)/misbruik van gezag/geweld/bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid/middelen/inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door opzettelijk - zakelijk weergegeven - - [medeverdachte] een bedrag van 10.000 gulden, althans enig bedrag, aan te bieden en/of in het vooruitzicht te stellen als hij [slachtoffer] (echtgenote van verdachte) om het leven zou brengen en/of - (aan) [medeverdachte] heeft toegezegd om er voor te zorgen dat [medeverdachte], als hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, naar Suriname kon gaan en/of - voor een pistool, althans een vuurwapen, (met geluiddemper) en/of handschoenen en/of kleding en/of een bivakmuts en/of een routebeschrijving voor Bavel voor [medeverdachte] te zorgen en/of - voor [medeverdachte] een plattegrond van Bavel uit de computer heeft gedraaid en/of daar met een pijltje en/of met een kruisje heeft aangetekend waar (de woning aan) de straat lag, op welk adres [slachtoffer] verbleef, en/of - tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij beter langs de achterkant van de woning, gelegen aan de straat, naar binnen kon gaan, om geen aandacht te trekken en/of - voor [medeverdachte] heeft beschreven hoe het huis, gelegen aan de straat, waar [slachtoffer] verbleef, er van buiten uitzag en/of - [medeverdachte] geld heeft meegegeven voor de trein en/of voor de bus naar Bavel en/of - [medeverdachte] heeft gezegd en/of heeft verteld en/of heeft geadviseerd om het om het leven brengen van [slachtoffer] op dinsdagavond te doen, omdat dan de kans groot was dat de vader en/of de moeder van [slachtoffer] niet thuis zou(den) zijn en/of - samen met [medeverdachte] heeft proefgeschoten en de werking van het pistool, althans het vuurwapen, heeft uitgelegd; art. 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte] op of omstreeks 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, iummers heeft [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met beide handen de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, als medeplichtige, in of omstreeks 16 tot en met 27 november 2001 te Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door - voor een pistool, althans een vuurwapen, (met geluiddemper) en/of handschoenen en/of kleding en/of een bivakmuts en/of een routebeschrijving naar Bavel voor [medeverdachte] te zorgen en/of - voor [medeverdachte] een plattegrond van Bavel uit de computer te draaien en daar met een pijltje en/of met een kruisje heeft aangetekend waar (de woning aan) de J. O.-straat lag, op welk adres [slachtoffer] (echtgenote van verdachte) verbleef en/of - tegen [medeverdachte] te zeggen dat hij beter langs de achterkant van de woning naar binnen kon gaan, om geen aandacht te trekken en/of - te beschrijven hoe het huis aan de straat, waar [slachtoffer] verbleef, er van buiten uit zag en/of - [medeverdachte] geld mee te geven voor de trein en/of voor de bus naar Bavel en/of - [medeverdachte] te zeggen en/of te vertellen en/of te adviseren om het om het leven brengen van [slachtoffer] op dinsdagavond te doen, omdat dan de kans groot was dat de vader en/of de moeder van [slachtoffer] niet thuis zou(den) zijn en/of - samen met [medeverdachte] proef te schieten en de werking van het pistool, althans het vuurwapen, uit te leggen; art 289 Wetboek van Strafrecht art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans met een vuurwapen, een of meerdere kogel(s) afgevuurd op/in het hoofd, althans op/in het lichaam van [slachtoffer 2]., tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2]. is overleden; art 289 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte] op of omstreeks 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans met een vuurwapen, een of meerdere kogel(s) afgevuurd op/in het hoofd, althans op/in het lichaam van [slachtoffer 2]., tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2]. is overleden en welk strafbaar feit hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 16 tot en met 27 november 2001 te Tilburg, in elk geval in Nederland, door (een) gift(en)/belofte(n)/misbruik van gezag/geweld/bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid/middelen/inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door opzettelijk - zakelijk weergegeven - - [medeverdachte] een bedrag van 10.000 gulden, althans enig bedrag, aan te bieden en/of in het vooruitzicht te stellen als hij [slachtoffer] de echtgenote van verdachte, om het leven zou brengen en/of - (aan) [medeverdachte] heeft toegezegd om er voor te zorgen dat [medeverdachte], als hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, naar Suriname kon gaan en/of - voor een pistool, althans een vuurwapen, (met geluiddemper) en/of handschoenen en/of kleding en/of een bivakmuts en/of een routebeschrijving naar Bavel voor [medeverdachte] heeft gezorgd en/of - voor [medeverdachte] een plattegrond van Bavel uit de computer heeft gedraaid en/of daar met een pijltje en/of met een kruisje heeft aangetekend waar (de woning aan) de straat lag, op welk adres [slachtoffer] verbleef, en/of - tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat hij beter langs de achterkant van de woning naar binnen kon gaan, om geen aandacht te trekken en/of - voor medeverdachte heeft beschreven hoe het huis, gelegen aan de straat, waar [slachtoffer] verbleef, er van buiten uitzag en/of - [medeverdachte] geld heeft meegegeven voor de trein en/of de bus naar Bavel en/of - [medeverdachte] heeft gezegd en/of heeft verteld en/of heeft geadviseerd om het om het leven brengen van [slachtoffer] op dinsdagavond te doen, omdat dan de kans groot was dat de vader en/of de moeder van [slachtoffer] niet thuis zou(den) zijn en/of - samen met [medeverdachte] heeft proefgeschoten en de werking van het pistool, althans het vuurwapen, waarmee die slachtoffer voornoemd is omgebracht, heeft uitgelegd; art 47 lid 1 ahf sub 2 Wetboek van Strafrecht art 289 Wetboek van Strafrecht tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte]op of omstreeks 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, althans met een vuurwapen, een of meerdere kogel(s) afgevuurd op/in het hoofd, althans op/in het lichaam,van slachtoffer tengevolge waarvan voornoemde slachtoffer is overleden, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, als medeplichtige, in of omstreeks de periode van 16 tot en met 27 november 2001 te Tilburg, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door - te zorgen voor een pistool, althans een vuurwapen, (met geluiddemper) en/of voor handschoenen en/of voor kleding en/of voor een bivakmuts en/of voor een routebeschrijving naar Bavel voor die [medeverdachte] en/of - voor [medeverdachte] een plattegrond uit de computer te draaien en met een pijltje en/of met een kruisje heeft aangetekend waar (de woning aan) de straat lag, op welk adres [slachtoffer] (echtgenote van verdachte), verbleef en/of - tegen [medeverdachte] te zeggen dat hij beter langs de achterkant van de woning naar binnen kon gaan om geen aandacht te trekken en/of - te beschrijven hoe het huis aan de straat er uitzag, waar [slachtoffer], echtgenote van verdachte, verbleef en/of - geld mee te geven voor de trein en/of voor de bus naar Bavel en/of - [medeverdachte] te zeggen en/of te vertellen en/of te adviseren om het om het leven brengen van [slachtoffer] op dinsdagavond te doen, omdat dan de kans groot was dat de vader en/of de moeder van [slachtoffer] niet aanwezig zou(den) zijn en/of - samen met [medeverdachte] proef te schieten en de werking van het pistool, althans het vuurwapen, waarmee [slachtoffer 2] voornoemd is omgebracht, uit te leggen; art 289 Wetboek van Strafrecht art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 3 De geldigheid van de dagvaarding. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4 De bevoegdheid van de rechtbank. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen. 6 Schorsing der vervolging. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7 De bewezenverklaring. Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1 primair: op 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met beide handen de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2 primair: op 27 november 2001 te Bavel, gemeente Breda, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool een kogel afgevuurd in het hoofd van slachtoffer, tengevolge waarvan voornoemde slachtoffer is overleden; Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8 Het bewijs. De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. 8.1 De bewijsmiddelen 8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Ten aanzien van hetgeen hiervoor onder 1. primair is bewezenverklaard, overweegt de rechtbank het volgende. Door de verdediging is aangevoerd, kort samengevat, dat niet kan worden geoordeeld dat verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan om met zijn broer [slachtoffer] om het leven te brengen, zo nauw en volledig met broer heeft samengewerkt, dat hij als mededader moet worden aangemerkt. Daartoe is gesteld dat met de verklaring van broer bij de rechter-commissaris het bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij het doden van slachtoffer op basis van de eerdere verklaringen diebroer bij de politie heeft afgelegd, is komen te ontvallen. Voorts is aangevoerd dat de afgelegde verklaringen van getuige niet serieus genomen kunnen worden en dat de door getuigeafgelegde verklaringen bol staan van interpretaties, conclusies en onjuistheden. Naar het oordeel van de verdediging kan niet worden uitgesloten dat de door getuige afgelegde belastende verklaringen door de verbalisanten zijn afgedwongen of anderszins zijn verkregen op een wijze die strijdig is met de pressieverboden van artikel 3 van het EVRM en artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, zodat deze verklaringen niet tot het bewijs mogen gebruikt. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De rechtbank acht de verklaringen van getuige geloofwaardig en betrouwbaar. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft de getuige getuige verklaard dat zij bij haar verklaringen blijft die zij heeft afgelegd bij de politie, dat haar door de politie geen woorden in de mond zijn gelegd en dat zij niet onder druk is gezet. Daarbij heeft zij uitdrukkelijk aangegeven dat zij, wat zij heeft verklaard, uit eigen wetenschap heeft verklaard. De rechtbank is in het geheel niet gebleken dat sprake is van een wijze van verhoren die strijdig is met enig pressieverbod. Ook de verklaringen van getuige acht de rechtbank geloofwaardig en betrouwbaar, temeer nu hij ook zichzelf belast en zijn verklaringen op hoofdpunten overeenkomen met de verklaringen van medeverdachte, zoals afgelegd tegenover de politie, daar waar hij verklaart over de rol van verdachte verdachte. Medeverdachte heeft weliswaar bij de rechter-commissaris op 9 april 2002 verklaard dat zijn eerdere verklaringen met betrekking tot de rol van verdachte niet juist waren en dat verdachte niet wist dat hij, medeverdachte van plan was slachtoffer. te doden, maar de rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van medeverdachte bij de rechter-commissaris. medeverdachte heeft immers meerdere malen bij verhoren verklaard dat verdachte en hij het plan hadden opgevat om slachtoffer te doden (namelijk bij de verhoren op 7 januari 2002, 8 januari 2002, 22 januari 2002 en 23 januari 2002) en is pas in een zeer laat stadium op die verklaringen teruggekomen. Daarnaast komen zijn eerdere voor verdachte belastende verklaringen overeen met hetgeen getuige en getuige hebben verklaard over de rol van verdachte. Uit voornoemde verklaringen komt tevens naar voren dat het de bedoeling was dat verdachte uit de wind werd gehouden, zodat hij na de moord op slachtoffer in staat zou zijn hun dochtertje M. op te voeden. De rechtbank ziet in het licht hiervan de verklaring van medeverdachte bij de rechter-commissaris als een hernieuwde - overigens tevergeefse - poging om verdachte buiten de zaak te houden. Voorts merkt de rechtbank op dat de diverse door medeverdachte., getuige en getuigee afgelegde verklaringen overeenkomen met de verklaring van verdachte van 19 december 2001, zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 9 januari 2002 (bladzijde 752 van het proces-verbaal), hetgeen de betrouwbaarheid van hun verklaringen alleen nog maar verhoogt. Met betrekking tot dit proces-verbaal van bevindingen overweegt de rechtbank nog het volgende. Door de verdediging is aangevoerd dat dit proces-verbaal niet ten spoedigste is opgemaakt hetgeen in strijd is met artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Dit zou volgens de verdediging tot gevolg hebben gehad dat de betrouwbaarheid van hetgeen is gerelateerd, is aangetast, zodat dit proces-verbaal uitgesloten dient te worden van het bewijs. In artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is geen termijn genoemd waarbinnen het proces-verbaal uiterlijk moet zijn opgemaakt. Het antwoord op de vraag of een proces-verbaal ten spoedigste is opgemaakt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Uit genoemd proces-verbaal blijkt dat verdachte tegenover de verbalisanten heeft aangegeven dat hij, hetgeen hij had verklaard, na bezoek van zijn advocaat op papier wilde zitten. Nadat de verbalisanten, na het bezoek van de advocaat, met verdachte spraken, vertelde hij dat hij de verklaring, die hij die morgen had afgelegd zelf op wilde schrijven en dan eerst voor wilde leggen aan zijn advocaat, waarna verdachte, na goedkeuring van zijn advocaat, zijn verklaring door de verbalisanten op schrift zou laten zetten. Eerst toen een schriftelijke verklaring van verdachte uitbleef, zijn verbalisanten, op verzoek van de officier van justitie, overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal. Het proces-verbaal is derhalve door toedoen van verdachte op een later moment opgemaakt. Voorts is niet gebleken dat het vervolgens niet ten spoedigste opmaken van het proces-verbaal is ingegeven door de wens de rechter te misleiden of in enige opzicht te beletten zijn controlerende taak uit te oefenen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet is gehandeld in strijd met artikel 152 van het Wetboek van Strafrecht. Tenslotte is niet aannemelijk geworden dat hetgeen door de verbalisanten is gerelateerd met betrekking tot hetgeen verdachte op 19 december 2001 heeft verklaard niet betrouwbaar is. De rechtbank zien dan ook geen enkele reden genoemd proces-verbaal van het bewijs uit te sluiten. Voormelde verklaringen van getuige, getuige en medeverdachte, naast de verklaring van verdachte zelf, leveren naar het oordeel van de rechtbank het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte samen met zijn broer het plan heeft beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven, waarbij hij bovendien zeer belangrijke feitelijke handelingen heeft verricht die de moord op R. mogelijk maakten. Dit leidt tot de conclusie dat verdachte als medepleger van de moord op slachtoffer dient te worden beschouwd. Ten aanzien van hetgeen hiervoor onder 2. primair is bewezenverklaard, overweegt de rechtbank het volgende. Door de verdediging is aangevoerd dat, zelfs indien uitgegaan wordt van de juistheid van de verklaringen die doormedeverdachte ten overstaan van de politie zijn afgelegd, hetgeen door verdachte wordt betwist, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat het opzet van verdachte gericht was op de dood van mevrouw [slachtoffer]. Daartoe is gesteld, kort samengevat, dat vóór 27 november 2001 niet in volle ernst is gesproken over het doden van de moeder van [slachtoffer] en dat van kalm beraad en rustig overleg geen sprake is geweest. De rechtbank is uit diverse processen-verbaal van verhoor gebleken dat het eventueel doden van de ouders van [slachtoffer] indien deze thuis zouden zijn, onderwerp van gesprek is geweest tussen de broers verdachte en medeverdachte. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte en zijn mededader er rekening mee hebben gehouden dat de ouders van slachtoffer thuis zouden kunnen zijn. In zijn verklaringen van 7, 8 en 23 januari 2002 heeft medeverdachte aangegeven dat verdachte hem gevraagd heeft wat hij zou doen als de vader of moeder wel thuis zou zijn. Medeverdachte heeft toen gezegd dat hij hen dan ook neer zou schieten. Door medeverdachte werd gezien dat verdachte begrijpend knikte. Zowel verdachte als zijn broer verklaren dat verdachte het pistool aan zijn broer heeft gegeven. Uit de verklaringen van medeverdachte en getuige valt af te leiden dat verdachte wist dat medeverdachte op de avond dat hij naar Bavel ging het pistool bij zich had. Verder blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting dat verdachte wist dat zijn broer twee keer was veroordeeld en langdurig gedetineerd had gezeten terzake van ernstige gewelddelicten en zodoende wist dat medeverdachte gewelddadig kon zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts verklaard dat de moeder van slachtoffer altijd thuis zat. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat verdachte, dit alles wetende, zich op geen enkele wijze van de gedragingen van zijn broer heeft gedistantieerd, en zodoende welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat medeverdachte niet alleen slachtoffer zou doden maar tevens haar moeder van het leven zou beroven. Tenslotte wijst de rechtbank ten aanzien van de beide hiervoor bewezenverklaarde feiten nog op de verklaring van medeverdachte waaruit blijkt dat het verdachte is geweest die de touwtjes in handen heeft gehad. Uitdrukkelijk wordt door medeverdachte aangegeven dat hij, indien hij door verdachte was "teruggefloten", niet naar Bavel zou zijn gegaan. Zulks geeft naar het oordeel van de rechtbank de verhouding tussen verdachte en zijn broer weer, hetgeen de conclusie dat verdachte medepleger is van de bewezenverklaarde moorden alleen nog maar versterkt. 9 De strafbaarheid van het bewezene. Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op: 1 en 2 telkens: Medeplegen van moord. 10 De strafbaarheid van verdachte. Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen. 11 De straffen en maatregelen. 11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf. Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen. 11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf. Verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer], zijnde zijn echtgenote waarmee hij in scheiding lag, en de moeder van slachtoffer. Verdachte heeft samen met zijn broer plannen beraamd om slachtoffer van het leven te beroven, waarbij door hem op de koop werd toegenomen dat wanneer de moeder van slachtoffer thuis zou zijn, zij eveneens het leven zou laten. De rechtbank beschouwt verdachte als de kwade genius achter de plannen. Hij had immers een motief. Hij was door slachtoffer beschuldigd van mishandeling van zijn kind, mocht in het kader van de voorlopige voorzieningen zijn kind voorlopig niet meer zien en moest tegen zijn zin alimentatie aan slachtoffer betalen. Bovendien was zijn broer een makkelijk middel om zijn doel te bereiken. Medeverdachte was immers reeds tweemaal eerder veroordeeld terzake van ernstige gewelddelicten en draaide er zijn hand niet voor om om uitvoering te geven aan de samen gesmede plannen.Medeverdachte had met verdachte afgesproken dat hij, medeverdachte, alle schuld op zich zou nemen en verdachte er buiten zou laten, omdat hij, medeverdachte, toch liever ging zitten dan dat hij vrij was. Bovendien kon zodoende verdachte voor zijn dochtertje blijven zorgen. Dat medeverdachte enig zelfstandig motief zou hebben gehad voor de moord op slachtoffer is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht de gedragingen van verdachte zeer verwerpelijk en zeker niet minder ernstig dan de gedragingen van zijn broer, die uiteindelijk de koelbloedige moorden heeft uitgevoerd. Gebleken is dat verdachte en zijn broer bewust, nauw en volledig hebben samengewerkt bij de totstandkoming van de moord op slachtoffer en haar moeder. Verdachte's broer is op 27 november 2001 met een vuurwapen naar de woning van slachtoffer's ouders in Bavel gegaan met het vooropgezette plan om slachtoffer, en eventueel haar ouders, te doden. Nadat medeverdachte door de vader van slachtoffer de toegang tot de woning was ontzegd, is hij met de vader in de hal van de woning in gevecht geraakt en heeft hij, naar eigen zeggen, het vuurwapen op het hoofd van de vader gericht en tevergeefs de trekker overgehaald. Vervolgens heeftmedeverdachte tijdens de hierop volgende schermutselingen in de woning de moeder van slachtoffer van korte afstand, met de kennelijke bedoeling om haar dodelijk te raken, neergeschoten. Hierna heeft hij, tijdens een gevecht met de vader van slachtoffer, zijn pistool andermaal gericht op het hoofd van die vader en opnieuw tevergeefs de trekker overgehaald, omdat het wapen op dat moment wederom weigerde waardoor geen kogel werd afgevuurd. Medeverdachte heeft vervolgens de slede van het pistool naar achteren gedaan en het pistool op slachttoffer gericht. Terwijl hij richtte, werd medeverdachte door de vader van slachtoffer aangevallen, waarna hij de trekker overhaalde en vuurde, maar slachtoffer niet raakte. [slachtoffer] is hierna, gevolgd door medeverdachte, naar buiten gevlucht. medeverdachte heeft, nadat hij slachtoffer had ingehaald, gemerkt dat zijn pistool leeg was, en heeft [slachtoffer] naar de grond gebracht en haar vervolgens gewurgd door haar keel met twee handen dicht te knijpen. Hij is, nadat hij merkte dat slachtoffer zich niet meer verzette, gestopt met het dichtknijpen van de keel. Toen slachtoffer even later begon te kokhalzen heeft medeverdachte wederom haar keel met beide handen en met volle kracht dichtgeknepen totdat ze niet meer reageerde. De moorden zijn door medeverdachte op koelbloedige wijze voorbereid en uitgevoerd. De dood van de slachtoffers heeft voor de nabestaanden een onherstelbaar leed teweeggebracht. Het valt te verwachten dat de vader van slachtoffer nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hem is aangedaan. Zijn vrouw is immers onder zijn ogen doodgeschoten en zijn dochter is even later gewurgd. Ook uit het door de vader als benadeelde partij ingediende voegingsformulier komt naar voren dat zijn leven sinds de dramatische gebeurtenissen op 27 november 2001 totaal ontwricht is. Hij heeft zich onder behandeling van een psychotherapeut moeten stellen en is nog altijd niet in staat zijn werkzaamheden te hervatten. Het behoeft voorts geen betoog dat dergelijke feiten de rechtsorde op buiten gemeen grove wijze schokken en gevoelens van grote angst en onveiligheid in de samenleving teweegbrengen. Voor wat betreft de persoon van verdachte merkt de rechtbank op dat verdachte uitdrukkelijk heeft geweigerd mee te werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. De rechtbank houdt het er bij gebreke van informatie die op een andere conclusie duiden dan ook op dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is voor hetgeen bewezen is verklaard. Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat onder de hierboven geschetste omstandigheden slechts een levenslange gevangenisstraf kan leiden tot adequate vergelding van de door verdachte begane feiten. Verdachte zal dan ook -overeenkomstig de eis van de officier van justitie- worden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. 12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 9.609,43 waaronder een bedrag van € 5000,= als voorschot, terzake van smartengeld en shockschade, terzake van hetgeen onder 1 en 2 is bewezen verklaard. Daarnaast heeft de benadeelde nog een Pro Memorie schadepost opgevoerd. De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de vordering is ingediend door een gemachtigde, namelijk mr. G. J., maar dat niet van een machtiging is gebleken, hetgeen tot niet-onvankelijkverklaring van de benadeelde partij zou moeten leiden. De rechtbank stelt vast dat als benadeelde is genoemd op het ingediende voegingsformulier en dat deze het voegingsformulier heeft ondertekend, terwijl [slachtoffer] eveneens op de zitting aanwezig is geweest, alwaar hij in de gelegenheid is gesteld zijn vordering toe te lichten. De rechtbank is van oordeel dat daarmee is voldaan aan de vereisten voor voeging als benadeelde partij in het strafproces, zoals vermeld in artikel 51b Sv. De benadeelde partij is in beginsel ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade. De rechtbank acht de gespecificeerde vordering ad € 9.609,43 integraal toewijsbaar, nu deze niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. Ook de gevorderde shockschade acht de rechtbank toewijsbaar. Er is immers geestelijk letsel bij [slachtoffer] veroorzaakt door de aanwezigheid bij de moord op zijn echtgenote en zijn dochter, welk geestelijk letsel de rechtbank als "rechtstreekse schade" aanmerkt. De rechtbank zal de benadeelde partij in het pro memorie-gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering niet voldoende onderbouwd en derhalve niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is echter niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan. Naast partiële toewijzing van de vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de maatregel tot schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, nu verdachte jegens [Van V.] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door de strafbare feiten, genoemd onder 1 en 2 is toegebracht; één en ander met dien verstande dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen. 13 De toepasselijke wetsartikelen. De beslissing berust op de artikelen 10, 36f, 47, 57 en 289 van het wetboek van strafrecht. 14 De beslissing. RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt. Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven. Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten. Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar. Zij veroordeelt verdachte tot een LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF. Zij wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 9.609,43 (zegge: negenduizend zes honderd en negen euro en 43 eurocent), bij wijze van voorschot, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan. Zij bepaalt dat de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23) Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer te betalen een som geld ten bedrage van € 9.609,43 (zegge: negen duizend zes honderd en negen euro en 43 eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen. Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader is voldaan. Dit vonnis is gewezen door mr. C., voorzitter, mr. V. K. en mr. G., rechters, in tegenwoordigheid van de griffier D. R.en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 juni 2002.