Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE7897

Datum uitspraak2002-08-08
Datum gepubliceerd2002-09-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers15/085031-02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE STRAFKAMER Parketnummer: 15/085031-02 en 15/082165-02 Uitspraakdatum: 8 augustus 2002 Tegenspraak VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv) Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 juli 2002 in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de Rijksinrichting voor Jongens De Hartelborgt, te Spijkenisse. 1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaardingen is omschreven. Een kopie van die dagvaardingen is als bijlage I (a, b, c en d) aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit. De in de dagvaardingen opgenomen feiten heeft de rechtbank van doorlopende nummers voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden. 2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 3. Bewijs De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair tenlastegelegde feiten heeft begaan op de wijze als vermeld in de van dit vonnis deel uitmakende bijlage II (a, b, c en d). Voorzover in de bewezenverklaarde tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging. Hetgeen aan verdachte onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. Strafbaarheid van het feit Het bewezenverklaarde levert op: Feit 1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Feit 3: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Feit 4: Overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994. Feit 5 primair: Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. 5. Strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar. 6. Motivering van de sancties en van overige beslissingen 6.1 De hoofdstraf Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van de navolgende over verdachte uitgebrachte rapportages: - het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt door M.A. Dolieslager, raadsonderzoeker, d.d. 19 maart 2002; - het rapport van de Hartelborgt, opgemaakt door drs. M.J.M. Reusens, kinder- en jeugdpsychiater en drs. R. de Jong, psycholoog NIP, d.d. 31 mei 2002; - een door de raadsvrouwe ter terechtzitting overgelegde brief afkomstig van L. Tacken, jeugdbeschermer, en aan haar gericht, d.d. 28 juni 2002, - het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, opgemaakt door M.A. Dolieslager, raadsonderzoeker, d.d. 19 juli 2002, Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank meer in het bijzonder het navolgende overwogen. - Uit voormelde rapportages, met name uit het rapport van de Hartelborgt, opgemaakt door drs. M.J.M. Reusens, kinder- en jeugdpsychiater en drs. R. de Jong, psycholoog NIP, komt het volgende naar voren: Verdachte is een zeventienjarige jongen van Marokkaans-Algerijnse afkomst met intellectuele vermogens op zwakbegaafd niveau. Er is bij hem sprake van een gedragsstoornis, waarbij sprake is van een beperkte agressieregulatie, externalisering van probleemgedrag, onvoldoende zelfreflectie en onrijpe gewetensfuncties. Onderliggend gaat een onzekere en belaste jongen schuil die al gedurende lange tijd gebukt gaat onder ernstige gezinsproblematiek waarbij de interacties tussen gezinsleden gekenmerkt worden door irritatie, agressie en wederzijdse afwijzing. Verdachte heeft hierdoor geen betrouwbaar, steunend en veilig referentiekader gehad voor de ontwikkeling van adequate sociale probleemoplossingsvaardigheden en voor de ontwikkeling van een gezond en evenwichtig zelfbewustzijn. Bij het ervaren van problemen en onlustgevoelens kent verdachte te weinig alternatieven om tot een adequate oplossing te komen. Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, zodanig dat de hem ten laste gelegde delicten hem in licht verminderde mate dienen toegerekend te worden. Het onderzoeksteam schat de kans op recidiverend agressief gedrag groot in, als verdachte geen behandeling ondergaat voor het leren beheersen van zijn agressieve impulsen en het aanleren van adequaat pro-sociaal gedrag en hij geen zinvolle en gestructureerde dagbesteding heeft. Het onderzoeksteam is van mening dat verdachte het meest gebaat is bij een agressieregulatietraining. Deze training zou verdachte moeten ondergaan in een hulpverleningssetting als de Derde Oever in Amsterdam. Voorts is het zinvol als verdachte middels een goede dagbesteding in de vorm van scholing en/of werk in zijn functioneren succeservaringen opdoet en ervaart dat een relatie met een ander steunend kan zijn. De scholing zou gevolgd kunnen worden bij een instelling als het ROC. Zij adviseren bovengenoemde behandeling veilig te stellen in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij verdachte zich zal moeten houden aan de aanwijzingen van de gezinsvoogd en de Jeugdreclassering. Daarnaast adviseren zij verdachte over te plaatsen naar de afdeling nachtdetentie van het JOC in Amsterdam, alwaar een terugkeer naar huis op termijn gerealiseerd kan worden. Ter terechtzitting heeft dhr. Dolieslager als getuige-deskundige na het lezen van de brief van mevr. Tacken d.d. 28 juni 2002 geadviseerd dat de William Schrikker Stichting vorm geeft aan een intensieve begeleiding van verdachte. Hij stelt voor dat deze stichting een zogenoemde Intensieve Trajectbegeleiding opstart. De rechtbank heeft hij geadviseerd om de maatregel van hulp en steun op te leggen. Voorts heeft dhr. J.R. ter Riet als getuige deskundige en vervanger van mevr. Tacken ter terechtzitting verklaard dat op dit moment de terugkeer van verdachte naar huis niet aan de orde is. Verdachte is door mevr. Tacken inmiddels aangemeld bij de Derde Oever. De intake moet nog plaatsvinden. Dhr. Ter Riet heeft tevens mede gedeeld dat verdachte in de Derde Oever een volledige dagbesteding zal hebben. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij begrepen heeft van de psycholoog drs. R. de Jong dat de behandeling binnen de Derde Oever zou kunnen aanvangen op 7 september 2002 en een half tot drie kwart jaar zou gaan duren. Tevens heeft hij aangegeven zeer gemotiveerd te zijn voor deze behandeling. In aanmerking genomen de ernst van met name de onder 1, 2 en 5 primair bewezenverklaarde feiten en de conclusie van de deskundigen dat er een groot gevaar voor recidive bestaat, eisen het belang van de ontwikkeling van verdachte en de algemene veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Onder de nader te noemen bijzondere voorwaarden zal de rechtbank echter bepalen dat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen vooralsnog niet ten uitvoer gelegd behoeft te worden. Deze in voorwaardelijke vorm op te leggen maatregel strekt er tevens toe verdachte ervan te weerhouden wederom soortgelijke feiten te plegen. Verdachte is eerder terzake van geweldsmisdrijven veroordeeld. De rechtbank acht, naast oplegging van genoemde maatregel, en gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden een jeugddetentie van na te melden duur en in na te melden vorm passend en geboden. 6.2. De vorderingen van de benadeelde partij Door de benadeelde partij [naam] is een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 453,78 wegens materiële schade die de verdachte in verband met het hem onder feit 4 ten laste gelegde heeft toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot een bedrag van € 226, 89 voor toewijzing vatbaar is, nu deze tot dat bedrag eenvoudig vast te stellen is en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 4 ten laste gelegde strafbare feit. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. 6.3. Schadevergoedingsmaatregel Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vordering van de benadeelde partij is toegewezen, te weten € 226,89. 7. Toepasselijke wettelijke voorschriften De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 27, 36f, 77a, 77h, 77i, 77l, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 266, 267, 285 van het Wetboek van Strafrecht, 11, 176 van de Wegenverkeerswet 1994. 8. Beslissing De rechtbank: Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals vermeld in bijlage II (a, b, c en d) van dit vonnis. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar. Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een jeugddetentie voor de duur van ZES MAANDEN. Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Adviseert dat de jeugddetentie zo spoedig mogelijk na deze uitspraak in de vorm van nachtdetentie in het Jongeren Opvang Centrum zal worden tenuitvoergelegd. Legt verdachte wegens deze feiten de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen op, en bepaalt dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij de rechtbank een proeftijd van twee jaar vaststelt. Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van deze maatregel kan worden gelast indien: - verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. - verdachte niet naleeft de bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens William Schrikker Stichting, thans in de persoon van mevr. L. Tacken, zolang die instelling dit nodig acht, ook als zulks inhoudt dat hij zich zal laten plaatsen in de Derde Oever of soortgelijke instelling en aldaar zal verblijven zolang de William Schrikker Stichting dat noodzakelijk acht tot uiterlijk het einde van de proeftijd. Legt in het kader van de bijzondere voorwaarde tevens de maatregel hulp en steun ex artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht op. Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [naam] geleden schade tot een bedrag van € 226,89 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [naam], voornoemd, rekeningnummer 47 16 84 767, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [naam] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van € 226,89, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 4 dagen jeugddetentie. Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij. 9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boogaard, voorzitter, mrs. Ruijpers en Groverman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Berghout, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 augustus 2002.