Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9560

Datum uitspraak1999-03-24
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR9900127/R9900128/R9900129
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tussentijdse beëindiging in verband met niet-nakoming inlichtingenplicht.


Uitspraak

Gerechtshof te 's-Hertogenbosch Rekestenkamer Arrest d.d. 24 maart 1999 in de zaken van: X1, X2, beiden wonende te Weert, beiden vennoot van X. V.O.F. gevestigd te Weert, appellanten, nader mede X. c.s. te noemen, procureur mr R.J.H. van den Dungen, op het hoger beroep tegen het op 24 februari 1999 door de rechtbank te Roermond gewezen vonnis. Belanghebbende in deze zaak is: MR C.H. NOORDHUIS in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van appellanten, kantoorhoudende te Roermond. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de inhoud van het bestreden vonnis van de rechtbank, waarvan de inhoud aan partijen bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 maart 1999, hebben X. c.s. het hof verzocht het bestreden vonnis te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van bewindvoerder mr Noordhuis de schuldsaneringen om te zetten in faillissementen alsnog af te wijzen, kosten rechtens. 2.2. Bij schriftuur, ter griffie ingekomen op 15 maart 1999, heeft mr Noordhuis zijn eerdere advies in eerste aanleg gehandhaafd. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: de bijlagen bij het beroepschrift en voornoemde schriftuur van mr Noordhuis, de door mr Noordhuis ter zitting overgelegde brief met bijlagen van 17 maart 1999. 2.4. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van het hof van 17 maart 1999. Bij die gelegenheid zijn gehoord X. c.s. en hun advocaat, alsmede mr Noordhuis. 3. De gronden van het hoger beroep. De grief van X. c.s. heeft betrekking op de overweging van de rechtbank dat de schuldenaren toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van een of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen. 4. De beoordeling 4.1. Nadat het faillissement van X. c.s. was aangevraagd, hebben de beide vennoten bij de rechtbank een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend. Bij vonnis van 6 januari 1999 is vervolgens de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van X. c.s., met benoeming van mr F. Oelmeijer tot rechter-commissaris en mr C.H. Noordhuis tot bewindvoerder. Bij schrijven van 4 februari 1999 heeft mr Noordhuis de rechter-commissaris verzocht de rechtbank te verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot X. c.s. te beëindigen, omdat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zouden nakomen en hun schuldeisers zouden trachten te benadelen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld dat X. c.s. toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringen voortvloeiende verplichtingen en de toepassing daarvan beëindigd. Tegen die beslissing komen X. c.s. op. 4.2. De argumenten in eerste aanleg van mr Noordhuis voor omzetting in faillissement waren dat X. c.s. niet alle relevante bescheiden aan de bewindvoerder zouden hebben verstrekt en dat zij onjuiste informatie hebben gegeven bij de verzoeken ex artikel 285 van de Faillissementswet (Fw), in die zin dat zij samenwonend lijken te zijn en niet alleenstaand. X. c.s. stellen zich op het standpunt dat voor wat betreft het overleggen van bepaalde onderdelen van de boekhouding sprake is geweest van miscommunicatie tussen X. c. s. en mr Noordhuis. X c.s. verkeerden in de veronderstelling dat zij voldoende relevante bescheiden aan mr Noordhuis hadden verstrekt en dat, indien mr Noordhuis nog specifieke onderdelen behoefde, hij hen daarom nader zou verzoeken. Mr Noordhuis is in plaats van een dergelijk nader verzoek volgens X. c.s. rauwelijks overgegaan tot het verzoek om omzetting. Verder zou mr Noordhuis uit de (verlengde) verzekeringspolis ten onrechte hebben afgeleid dat X. c.s. samenwonend lijken te zijn. X1 is altijd alleenstaand geweest; zijn vriendin woont in België, bij haar moeder. X2 heeft tot vlak voor de verzoeken om schuldsanering samengewoond, welke samenwoning op het moment van het verzoek echter was beëindigd. Volgens X. c.s. is dan ook geen sprake geweest van het verstrekken van onjuiste informatie. 4.3. Ingevolge artikel 350 lid 3 onder c Fw kan de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen indien de schuldenaar verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling niet naar behoren nakomt. Aan de orde is thans de vraag of de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling terecht op die grond heeft beëindigd. Tussen partijen is in geschil of mr Noordhuis al bij de eerste bespreking op 8 januari 1999 heeft aangegeven of hij naast de bescheiden met betrekking tot de V.O.F. ook de privé-bescheiden van de vennoten wilde ontvangen. Vast staat wel dat mr Noordhuis daar bij brief van 21 januari 1999 uitdrukkelijk om heeft gevraagd en dat hij X. c.s. daarbij in de gelegenheid heeft gesteld die bescheiden uiterlijk 26 januari 1999 te verstrekken, bij gebreke waarvan hij de rechter-commissaris terzake zou berichten. Vast staat ook dat X. c. s. mr Noordhuis eerst op 2 februari 1999 nadere bescheiden hebben overhandigd. Die vertraagde overhandiging zou volgens X. c.s. zijn toe te schrijven aan de geboorte op 18 januari 1999 van de zoon van X2. Die omstandigheid is naar het oordeel van het hof evenwel onvoldoende grond om niet tijdig, namelijk uiterlijk op 26 januari 1999, de gevraagde bescheiden in te leveren bij mr Noordhuis. Daar komt nog bij, dat de toen ingeleverde bescheiden niet volledig zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat X. c.s. verwijtbaar in gebreke zijn gebleven bij het tijdig aanleveren van de door de bewindvoerder verzochte en benodigde administratieve bescheiden. Reeds op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank terecht de toepassing van de saneringsregeling vanwege het niet naar behoren nakomen van de uit de saneringsregeling voortvloeiende verplichtingen beëindigd. De vraag of de heren X. al dan niet onjuiste informatie omtrent samenwoning hebben verstrekt kan verder buiten beschouwing blijven. 4.4. Op grond van het vorenstaande zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen. 5. De beslissing Het hof Bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep. Deze beschikking is gegeven door mrs Koens, Lo-Sin-Sjoe en Spliet en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 24 maart 1999 door mr Koens in tegenwoordigheid van de griffier.