Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0216

Datum uitspraak2002-11-12
Datum gepubliceerd2002-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers17/040126-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden Sector strafrecht VONNIS Uitspraak: 12 november 2002 Parketnummer: 17/040126-01 Ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/056380-01. VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de ter terechtzitting gevoegde zaken van het openbaar ministerie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres]. De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 29 oktober 2002. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Tevens is als raadsman van verdachte verschenen mr. W. Anker, advocaat te Leeuwarden. TELASTELEGGING Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen. In de telasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad. BEOORDELING ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken: 1. De ontwikkelingen in de lasertechnologie hebben geleid tot concrete toepassingen op velerlei gebied. Een groot aantal van deze toepassingen blijft uit de aard van de onderhavige strafzaak buiten beschouwing. Relevant zijn de toepassingen die direct te maken hebben met het verkeer, voorzover het automobilisten betreft, en de relevante wetgeving, zoals de wegenverkeerswetgeving in ruime zin. 2. Zonder in te gaan op de technische specificaties is het de rechtbank duidelijk geworden, dat op lasertechnologie gebaseerde productontwikkeling zich toespitst op: comfort voor de automobilist en het verhogen van de verkeersveiligheid. Bij het eerste valt te denken aan laserapparatuur voor het openen van garagedeuren, het ontsteken van terreinverlichting en het openen van toegangshekken. Met betrekking tot het verhogen van de verkeersveiligheid dient gedacht te worden aan afstandsdetectie (tot de voorligger) en nachtzichtverbetering. Auto's met toepassing van op lasertechnologie gebaseerde afstandsdetectie met signalering zijn inmiddels typegoedgekeurd door de Dienst Wegverkeer. 3. Ook in het kader van opsporing en vervolging van overtredingen van de geldende maximumsnelheden wordt - zoals in de onderhavige zaak - door de politie gebruik gemaakt van de op lasertechnologie gebaseerde "LaserPatrol", populair aangeduid als de lasergun. 4. Inmiddels is duidelijk geworden, dat toepassingen als bedoeld in overweging 2 (kunnen) leiden tot verstoring van metingen met de lasergun als bedoeld in overweging 3. Meer specifiek: de lasergun laat op de bovenste display de code: "E14" zien en op de onderste display verschijnt het woord "jammed". In deze combinatie geeft de code aan dat de meting is verstoord door een laserpuls van een andere bron. 5. Uit het voorgaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat er sprake is van tegengestelde belangen bij de beschreven toepassingen. In het bijzonder botsen het belang van de verkeersveiligheid en het opsporingsbelang. Dit klemt temeer, nu naar het oordeel van de rechtbank door de wetgever niet is voorzien in regelgeving, die toeziet op de ontwikkeling, de productie, de verkoop en de installatie van de diverse toepassingen zoals hiervoor is overwogen. Daarbij komt nog, dat er met betrekking tot het opsporen van snelheidsovertredingen, onder meer gebruik wordt gemaakt van de lasergun, die (nog) niet is opgenomen in de uit de Politiewet 1993 voortvloeiende "Regeling meetmiddelen politie". Uit artikel 1 van deze regeling blijkt onder meer, dat voor het gebruik van snelheidscontrolemeters, met uitzondering van de standaardsnelheidsmeter in politievoertuigen, een verklaring van onderzoek wordt afgegeven door het Nederlands Meetinstituut NMi NV. Een dergelijke verklaring is met betrekking tot snelheidscontrolemeters op basis van lasertechnologie niet afgegeven. 6. De rechtbank heeft in de onderhavige strafzaak kennis kunnen nemen van het schrijven d.d. 15 januari 2002 van mr. J. Spee, werkzaam bij het Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie. Uit dit schrijven, gericht aan onder meer de hoofdadvocaten-generaal en de (fgd.) hoofdofficieren van justitie, blijkt dat namens dit Bureau het verzoek is gedaan om zaken aan te houden betreffende het misdrijf van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, die betrekking hebben op het verstoren van opsporingshandelingen met behulp van de lasergun. Uit dit schrijven blijkt verder dat het verzoek (tot aanhouden van zaken) is gedaan om vrijspraken te voorkomen en om nader onderzoek te kunnen verrichten. 7. Het is de rechtbank gebleken dat het in casu gaat over het onderzoek "Laserecho's metingen en videoband onderzoek", welk onderzoek is uitgevoerd door T.N.O. Fysisch en Electronisch Laboratorium te Den Haag. De rechtbank heeft kennis genomen van het betreffende onderzoeksrapport en heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting de uitvoerend onderzoeker en opsteller van dat rapport, de heer F.J.M. van Putten als deskundige gehoord. Tevens is de betreffende video van Target Automotive ter terechtzitting bekeken en heeft de rechtbank kennis genomen van het "Onderzoek naar de invloed van een controlaser op een snelheidsmeting met een LaserPatrol" d.d. 26 juni 2002 verricht door het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Rijswijk. 8. Naar het oordeel van de rechtbank heerst er rond de hiervoor beschreven problematiek een grote mate van onduidelijkheid en is er sprake van een aantal proefprocessen teneinde rechtens duidelijkheid te verkrijgen. De onder 7. genoemde onderzoeken hebben die duidelijkheid allerminst geboden. 9. Op grond van de overwegingen onder 1 tot en met 8 in onderling verband en samenhang bezien, overweegt de rechtbank ter afsluiting het volgende. Waar in de hiervoor in essentie geschetste problematiek enigerlei vorm van regelgeving ontbreekt en er bovendien door de wetgever niet is voorzien in een duidelijke norm voor de justitiabelen voor het gebruik van (storende) laserapparatuur, gaat het naar het oordeel van de rechtbank niet aan om tot vervolging wegens schending van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht over te gaan. Temeer niet, nu - zoals in de onderhavige zaak en in een aantal soortgelijke zaken, waarvan de rechtbank ambtshalve op de hoogte is - bij de opsporing van overtreding van de geldende maximumsnelheid gebruik is gemaakt van de lasergun, welke niet is opgenomen in de eerdergenoemde "Regeling meetmiddelen politie". Deze strafrechtelijke reactie is naar het oordeel van de rechtbank niet alleen onzorgvuldig maar ook buitengewoon disproportioneel. De in het Nederlandse Strafrecht heersende proportionaliteit tussen geschonden norm en sanctie ontbreekt in casu volledig. Terecht ervaart de burger de stap van een veronderstelde belemmering van de opsporing van een snelheidsovertreding leidend tot vervolging wegens een misdrijf ex artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht met alle consequenties van dien, te groot en niet te begrijpen. De rechtbank meent dan ook, dat het openbaar ministerie door te handelen als de rechtbank hiervoor heeft overwogen, doelbewust en met veronachtzaming van de belangen van de verdachte en diens recht op een zorgvuldige vervolging van zijn zaak, de beginselen van een behoorlijke procesorde in zodanig ernstige mate heeft geschonden dat het openbaar ministerie - met erkenning door de rechtbank van het maatschappelijk belang van de opsporing en vervolging van snelheidsovertredingen - in zijn vervolging niet ontvankelijk dient te worden verklaard. DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT RECHTDOENDE: Verklaart het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de vervolging. Dit vonnis is gewezen door mr. B. Kuizenga, voorzitter, mr. G.M. Meijer-Campfens en mr. G. de Jong, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 november 2002. w.g. Kuizenga Meijer-Campfens de Jong Postma-Westerhof